Places Flashcards
0
Q
The region/area
A
Het gebied
1
Q
The town
A
De plaats
2
Q
My dog goes into the house
A
Mijn hond gaat het huis binnen
3
Q
The man walks along the beach
A
De man loopt langs het strand
4
Q
We go to the cinema
A
We gaan naar de bioscoop
5
Q
Amsterdam is the capital
A
Amsterdam is de hoofstad
6
Q
The front of the building is blue
A
De voorkant van het gebauw is blauw
7
Q
My neighbourhood is on the route to his house
A
Mijn buurt ligt op de route naar zijn huis
8
Q
The inside of the castle
A
De binnenkant van het kasteel
9
Q
We live by the square
A
Wij wonen bij het plein
10
Q
At which spot is the airport?
A
Op welke plek staat het vliegveld
11
Q
We have rooms for children
A
We hebben kamers voor kinderen