Perspectieven Flashcards

1
Q

Theorie

A

verklaring of voorspelling ten aanzien van een verschijnsel, die een raamwerk biedt om de relatie tussen een reeks feiten of principes te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

psychodynamisch perspectief

A

benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

psychoanalytische theorie

A

theorie die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands gedrag en persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

id

A

het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat opereert vanuit het genotsprincipe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ego

A

het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid, dat opereert vanuit het realiteitsprincipe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

superego

A

het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het onderscheid maakt tussen goed en kwaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

psychoseksuele ontwikkeling

A

vijf fasen die kinderen volgens Freud doorlopen, waarin genot, of bevrediging, telkens is gericht op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

fixatie

A

gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

psychosociale ontwikkeling

A

de verandering in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Orale fase

A

geboorte tot 12-18 maanden, interesse in orale bevrediging door zuigen, eten, bewegen van de lippen en bijten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anale fase

A

12-18 maanden tot 3 jaar, bevrediging door ontlasting op te houden en zich juist te ontlasten; wennen aan de controle mechanismen van de maatschappij met betrekking tot zindelijkheidstraining

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fallische fase

A

3 tot 5-6 jaar, interesse in genitalien; weten om te gaan met het oedipuscomplex. Het oplossen hiervan leidt uiteindelijk tot identificatie met de ouder van dezelfde sekse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

latentie fase

A

5-6 jaar tot adolescentie, seksualiteit grotendeels op de achtergrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

genitale fase

A

adolescentie tot volwassenheid, opnieuw ontluiken van seksuele interesses en aangaan van volwassen seksuele relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vertrouwen vs wantrouwen (leeftijd)

A

geboorte tot 12-18 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

autonomie vs schaamte en twijfel (leeftijd)

A

12-18 maanden tot 3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

initiatief vs schuld (leeftijd)

A

4 tot 5-6 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ijver vs minderwaardigheid (leeftijd)

A

5-6 jaar tot adolescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

identiteit vs identiteitsverwarring (leeftijd)

A

adolescentie

20
Q

intimiteit vs isolement (leeftijd)

A

eerste volwassenheid

21
Q

generativiteit vs stagnatie (leeftijd)

A

volwassenheid

22
Q

ego-integriteit vs wanhoop (leeftijd)

A

rijpheid

23
Q

behavioristisch perspectief

A

benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te begrijpen

24
Q

stimulus-respons-leren

A

vormen van leren die we kunnen beschrijven in termen van stimuli en responsen, zoals conditionering

25
Q

klassieke conditionering

A

een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren bij een neutrale stimulus die dat type respons normaal niet uitlokt

26
Q

operante conditionering

A

een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van de associatie met positieve of negatieve consequenties

27
Q

gedragsmodificatie

A

een op een behavioristisch perspectief gebaseerde techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen

28
Q

sociaal-cognitieve leertheorie

A

benadering binnen de psychologie waarbij de nadruk ligt op leren door gedrag van een andere persoon te observeren en na te doen

29
Q

cognitief perspectief

A

benadering binnen de psychologie die zich richt op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken

30
Q

assimilatie

A

het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze

31
Q

accommodatie

A

het proces waarbij bestaande manieren van denken of doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen

32
Q

sensomotorische fase

A

geboorte tot 2 jaar, ontwikkeling van zintuigen, motoriek, geheugen en objectpermanentie

33
Q

preoperationele fase

A

2 tot 7 jaar, ontwikkeling van taal, fijne motoriek en symbolisch denken; egocentrisch denken

34
Q

concreet operationele fase

A

7-12 jaar, ontwikkeling van conservatiebegrip, reversibiliteit en logica

35
Q

formeel operationele fase

A

ontwikkeling van logisch redeneren

36
Q

informatieverwerkingstheorie

A

benadering van de cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen

37
Q

cognitieve neurowetenschap

A

benadering van cognitieve ontwikkeling die zich richt op de invloed van hersenprocessen op cognitieve activiteit

38
Q

systemisch perspectief

A

perspectief waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld, cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld en sociale wereld

39
Q

bio-ecologisch model

A

model dat ervan uitgaat van 5 omgevingsniveaus die elk organisme gelijktijdig beinvloeden

40
Q

microsysteem

A

dagelijkse, directe omgeving waarin kinderen leven, ouders, vrienden, leraren

41
Q

mesosysteem

A

connecties tussen de verschillende onderdelen van het microsysteem. het bindt ouders aan kinderen, leerlingen aan leerkrachten en vrienden aan elkaar

42
Q

exosysteem

A

algemene invloeden. sociale instituten zoals gemeenten, scholen en plaatselijke media

43
Q

macrosysteem

A

de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu blootstaat. de maatschappij, overheden, religieuze systemen

44
Q

chronosysteem

A

de invloed van het verstrijken van de tijd. inclusief historische gebeurtenissen (9/11) en geleidelijkere historische veranderingen (steeds meer moeders werken)

45
Q

sociaal-culturele theorie

A

benadering binnen de psychologie die het verloop van de cognitieve ontwikkeling ziet als het resultaat van sociale interacties tussen de leden van een cultuur

46
Q

evolutionair perspectief

A

benadering binnen de psychologie die gedrag probeert te identificeren dat het resultaat is van de genetische erfenis van onze voorouders