Een antwoord op de vraag 'wie ben ik' Flashcards

1
Q

psychosociale ontwikkeling

A

de veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

stadium van autonomie vs schaamte en twijfel (begrip)

A

de periode waarin kinderen zelfstandigheid en autonomie ontwikkelen als de ouders hun verkenningsdrang stimuleren, en schaamte en twijfel ervaren als ouders te veel of te weinig verwachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stadium van initiatief vs schuldgevoel

A

de periode waarin kinderen te maken krijgen met conflicten tussen het verlangen om initiatief te nemen en in het middelpunt te staan en het schuldgevoel dat voortvloeit uit de onbedoelde consequenties van hun acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zelfbeeld

A

iemands identiteit of de opvattingen die hij van zichzelf als persoon heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

individualistische orientatie

A

denk- en leefwijze waarin de nadruk ligt op persoonlijke identiteit, de eigenheid van het individu en persoonlijk belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

collectivistische orientatie

A

denk- en leefwijze waarin de nadruk ligt op onderlinge en wederzijdse afhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

oedipuscomplex

A

psychoanalytisch concept waarbij jongens een erotische binding ervaren met hun moeder en hun vader als concurrent zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

identificatie (volgens de psychoanalytische traditie)

A

psychisch proces waarbij iemand zich eigenschappen, houdingen en waarden van de ander eigen maakt en zichzelf geheel of gedeeltelijk transformeert naar het model van deze ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

elektracomplex

A

psychoanalytisch concept waarbij meisjes een bezittelijke genegenheid voor hun vader vertonen, waarbij rivaliteit en afstand ten opzichte van de moeder ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

genderidentiteit

A

het persoonlijke gevoel over de eigen seksuele identiteit. Genderidentiteit kan samenvallen met het geboortegeslacht maar kan er ook van verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

genderschema

A

een cognitief raamwerk waarbinnen genderrelevante informatie wordt geordend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

genderconstantie

A

het feit dat mensen permanent mannelijk of vrouwelijk zijn als gevolg van vaste, onveranderlijke biologische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

genderontwikkeling; biologisch

A

verschillen in de hersenen en hormonen leiden tot genderverschillen. Onze voorouders die zich gedroegen op de manier die wij tegenwoordig stereotiep mannelijk of vrouwelijk beschouwen, zouden zich beter kunnen voortplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

genderontwikkeling; psychoanalytisch

A

genderontwikkeling is het resultaat van identificatie met de ouder van dezelfde sekse, die tot stand komt na het doorlopen van een reeks stadia die gekoppeld zijn aan onbewuste driften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

genderontwikkeling; sociale leertheorie

A

we leren over gendergerelateerd gedrag en gendergerelateerde verwachtingen door het gedrag van anderen te observeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

genderontwikkeling; cognitief

A

door het gebruik van genderschema’s, die kinderen vroeg in het leven ontwikkelen, zien we de wereld door een bepaald filter. Dit gebruikt het kind op zijn ‘regels’ te ontwikkelen over wat gepast is voor mannen en vrouwen

17
Q

genderexpressie

A

de manier waarop iemand de genderbeleving via gedrag naar buiten brengt

18
Q

transgendermensen

A

mensen die zich niet of niet helemaal thuis voelen in de geslachtsrol die past bij de uiterlijke geslachtskenmerken die zij bij hun geboorte hebben meegekregen

19
Q

genderdysforie

A

als de genderidentiteit verschilt van het geboortegeslacht

20
Q

non-binaire personen

A

mensen die zich niet thuis voelen in de binaire gendercategorieen man of vrouw en zich daarom beter voelen bij een niet-binaire genderidentiteit, door bijvoorbeeld mannelijke en vrouwelijke kenmerken te combineren

21
Q

genderdiversiteit

A

aandacht voor de verschillen tussen en verscheidenheid in genderidentiteiten, -rollen en -expressies

22
Q

genderbewuste opvoeding

A

kinderen en jongeren tijdens de opvoeding stimuleren om zelf keuzes te maken gebaseerd op hun persoonlijkheid, los van de heersende genderstereotypen