intellectuele ontwikkeling Flashcards
preoperationeel stadium
periode van het 2e tot 7e levensjaar, waarin het gebruik van symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren ontstaat en het gebruik van concepten toeneemt
denkoperatie
geoganiseerde, formele, logische mentale processen
symboolgebruik
het vermogen om een mentaal symbool, een object of een woord te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen
pictogram
een symbool of afbeelding dat de plaats inneemt van een tekst
centratie
het onvermogen van jonge kinderen op zich op meer dan 1 aspect van een stimulus te concentreren
conservatie
het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is aan fysieke verschijning
transformatie
het proces waarbij de ene toestand verandert in de andere
egocentrisme
het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen
intuitief denken
vorm van denken waarbij peuters en kleuters kennis over de wereld proberen te verwerven met behulp van primitief redeneren
autobiografisch geheugen
de herinnering aan specifieke gebeurtenissen uit ons eigen leven
script
een algemene weergave in het geheugen van gebeurtenissen en de volgorde waarin ze optreden
Zone van naaste ontwikkeling
het niveau waarop een kind een taak bijna, maar nog niet helemaal zelfstandig kan begrijpen of uitvoeren
scaffolding
ondersteuning bij leren en probleemoplossing die net boven het huidige niveau van het kind ligt en geleidelijk wordt afgebouwd, zodat dit zelfstandigheid en groei bevordert