Persoonlijkheid en ouder worden Flashcards
Psychodynamisch perspectief van persoonlijkheid: Freud (3)
kern = onbewuste (id) (on-observeerbaar deel van de persoonlijkheid)
persoonlijkheid verandert niet na de vroege kinderjaren (5 jaar)
therapie na de leeftijd van 50 heeft weinig zin
Psychodynamisch perspectief: egopsychologie (2)
ego = meest interessante deel van de persoonlijkheid
ego speelt een belangrijke rol in het actief regelen van gedrag
egopsychologie: Eriksons psychosociale theorie (2)
er zijn 8 crisissen die doorlopen worden in het maturatie-proces van het ego
Rochester Adult Longitudinal Study (RALS):
- de ontwikkeling van de persoonlijkheid kan een continu gegeven zijn
- 5 pathways
egopsychologie: ego development theory van Loevinger (4)
ego is in staat om:
- impulsen te reguleren
- relaties aan te gaan met anderen
- te komen tot zelfbegrip en zelfinzicht
- na te denken over gebeurtenissen
egopsychologie: defensiemechanismen van Vaillant (2)
defensiemechanismen:
- worden gebruikt om zich te beschermen tegen moreel onaanvaardbare drang en verlangens
- worden meer en meer adaptief in de volwassenheid
egopsychologie: adult attachment theory Bowlby (4)
persoonlijkheid vloeit voort uit de vroegste relaties van het kind met de moeder
Bowlby:
- veilige hechting
- vermijdende hechting
- angstig-ambivalente hechting
heeft een impact op het aangaan van latere relaties
nog niet zoveel onderzoek naar hechtingstheorieën bij ouderen
traitbenadering: big 5: five-factor model (3)
mensen kiezen situaties al naargelang van hun persoonlijkheid
het is volgens deze theorie niet zo dat mensen hun persoonlijkheid aanpassen op basis van de ervaringen die ze opdoen
laatste jaren: stabiliteit van persoonlijkheid wordt in vraag gesteld
persoonlijkheidsstoornissen: inleiding (2)
vroeger:
- persoonlijkheidstrekken ‘verbleken’ met ouder worden
- ouderen hebben geen baat bij psychotherapie
- persoonlijkheidsdiagnostiek is niet relevant bij ouderen
nu:
- aandacht voor de rol van persoonlijkheid op latere leeftijd = belangrijk
knelpunten met betrekking tot de DSM-IV persoonlijkheidsstoornissen (2)
29% van de DSM-criteria zijn weinig valide voor het meten van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen
- over- of onderschatting
- onjuiste diagnose
operationalisering van de algemene criteria:
- duurzaam patroon –> betrouwbare info ontbreekt, beperkt zelfinzicht of geheugenproblemen, niet altijd informanten beschikbaar
- beroepsmatig functioneren –> niet relevant
- sociaal disfunctioneren –> kan ook door lichamelijke achteruitgang of verlies
beloop persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen (2)
verzwakkend, uitdovend met de stijgende leeftijd
heterotypische continuïteit:
- persoonlijkheidspathologie kan zich verschillend uiten doorheen de levensloop
- basistrekken blijven stabiel, representatie verschilt gedragsmatig naargelang de leeftijd
sociaal-cognitieve benaderingen: socio-emotionele selectiviteitstheorie: inleiding
vroeg in leven: grote correlatie tussen fysieke en mentale gezondheid
oudere leeftijd: zwakker wordende associatie tussen fysieke en mentale gezondheid = paradox of aging
sociaal-cognitieve benaderingen: socio-emotionele selectiviteitstheorie
wanner mensen beseffen dat er grenzen zijn aan de tijd die hen nog rest…
-doelstelling (huidig) gerelateerd aan emotioneel belangrijke zaken worden verkozen boven doelstellingen (toekomstig) met als doel het vergaren van nieuwe informatie en het verruimen van de eigen horizonten
- persoonlijke sociale contacten die emotioneel bekrachtigend zijn, worden verkozen boven het maken van nieuwe sociale contacten
- men verkiest een kleiner sociaal netwerk en tevredenheid met dit netwerk resulteert in een grotere well-being en minder depressieve symptomen
Belgian Aging Studies (2)
Onderzoeksvragen:
- hebben ouderen minder negatieve gevoelens?
JA - verkiezen ouderen persoonlijke relaties boven persoonlijke groei en persoonlijke accomplishment?
JA - is gebrek aan emotioneel bevredigende sociale contacten een betere voorspellers van de aanwezigheid van depressieve gevoelens, dan fysieke gezondheidsproblemen?
JA
Conclusie:
- een intact sociaal netwerk met hechte en warme interpersoonlijke relaties kan als buffer optreden tegen fysieke en mentale stressoren
cognitieve perspectief (2)
cognitieve zelftheorieën:
- mensen streven naar een beeld van zichzelf dat consistent is
- mensen zien hun persoonlijke kwaliteiten meestal als positief
theorieën:
- possible selves theorie
- coping and control theorie
- identity process theorie
cognitieve theorieën (3)
possible selves:
- wij zijn gemotiveerd om een hoped-for zelf te bereiken en een feared-zelf te vermijden
coping and control:
- oudere volwassenen zijn mogelijk meer in staat om om te gaan met stress
identity process theorie:
- identity balance + assimilation: helpt oudere volwassenen om zelfbeeld in stand te houden
- identity accommodation is gerelateerd aan negatiever zelfbeeld en cognitieve prestaties