Page 14 Flashcards
1
Q
To loiter
A
Rondhangen
2
Q
Resources
A
Krachten
3
Q
To yawn
A
Geeuwen
4
Q
Hectic
A
Hectisch; erg druk
5
Q
To slim
A
Afslanken
6
Q
To blink
A
Met de ogen knipperen
7
Q
Numb
A
Verstijfd
8
Q
Hoarse
A
Hees
9
Q
Bloodshed
A
Bloedvergieten
10
Q
Slender
A
Slank
11
Q
To grope
A
Tasten; zoeken
12
Q
Naked/ nude
A
Naakt
13
Q
To remove
A
Verwijderen
14
Q
Inscrutable
A
Ondoorgrondelijk
15
Q
Though/ although
A
Hoewel