opvoeding in vrije tijd Flashcards

1
Q

Derde opvoedingsmilieu

A

De vrije tijd als een belangrijk opvoedingscontext naast het gezin en de school, waar kinderen en jongeren zich ontwikkelen door sociale interacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vrije tijd (objectieve benadering)

A

Vrije tijd is de tijd die overblijft naast verplichtingen zoals werk of school, oftewel resttijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vrije tijd (subjectieve benadering)

A

Vrije tijd is persoonlijke tijd die individuen zelf invullen, afhankelijk van hun voorkeuren en situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Georganiseerde vrije tijd

A

Vrije tijd die plaatsvindt binnen gestructureerde activiteiten, zoals sportclubs of jeugdwerk, met begeleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ongeorganiseerde vrije tijd

A

Vrije tijd zonder structuur of begeleiding, zoals spelen of ontspannen zonder externe planning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hybride vrijetijdsorganisaties

A

Organisaties die zowel gestructureerde als spontane activiteiten aanbieden, zoals buurtsport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vrijetijdsopvoeding

A

Opvoeding in de vrije tijd die zich richt op persoonlijke ontwikkeling door gestructureerde of spontane activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Organiseren en institutionaliseren van vrije tijd

A

Het systematisch plannen van vrije tijd door instellingen om opvoedkundige en maatschappelijke doelen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Pedagogisering van vrije tijd

A

Het proces waarbij vrije tijd steeds meer wordt gezien als ruimte voor opvoeding en ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Economisering van vrije tijd

A

Het benutten van vrije tijd om jongeren voor te bereiden op de arbeidsmarkt, met nadruk op vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Commercialisering van vrije tijd

A

Het proces waarbij vrije tijd steeds meer wordt gedomineerd door commerciële aanbieders die concurreren met non-profitactiviteiten. Bijvoorbeeld, pretparken en kermissen die commerciële alternatieven bieden voor het georganiseerde jeugdwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Moratoriumstatus

A

Een tijdelijke fase waarin jongeren niet de verantwoordelijkheden van volwassenen dragen, waardoor ze ruimte hebben voor zelfontplooiing en het ontdekken van hun identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Psychosociaal moratorium

A

Een fase waarin jongeren zich kunnen ontwikkelen, experimenteren en hun identiteit vormgeven zonder verplichtingen aan de volwassen wereld, zoals werk of gezinsverantwoordelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociaal-pedagogisch initiatief

A

Georganiseerde activiteiten die de sociale en morele ontwikkeling van jongeren stimuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geïnstitutionaliseerde driehoek van opvoeding

A

De drie opvoedingscontexten: gezin, school en vrije tijd, die samenwerken in de opvoeding van jongeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Toeleidingsmoratorium

A

Een periode waarin jongeren zich voorbereiden op hun toekomstige rol in de maatschappij door het ontwikkelen van kwalificaties en vaardigheden, met nadruk op werk en verantwoordelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cultureel moratorium

A

Een periode waarin jongeren via vrijetijdsactiviteiten vaardigheden en sociaal-economisch kapitaal ontwikkelen die belangrijk zijn voor hun toekomst, met de nadruk op persoonlijke en culturele groei.

18
Q

Paranoid parenting

A

Ouders maken zich overmatig zorgen over de opvoeding van hun kinderen, wat leidt tot een constante druk om ‘verrijkende’ activiteiten te ondernemen.

19
Q

Edutainment

A

Een combinatie van educatie en entertainment waarbij kinderen leren via leuke, interactieve activiteiten zoals educatieve games.

20
Q

Toegankelijkheidsparadox

A

Jongeren die het meeste baat hebben bij vrije tijdsactiviteiten, ervaren vaak de grootste barrières om eraan deel te nemen, zoals financiële of praktische obstakels.

21
Q

Rol van jeugdwerk

A

Jeugdwerk biedt jongeren een veilige ruimte voor ontwikkeling, sociale interactie en het leren van vaardigheden.

22
Q

Instrumentele visie op vrije tijd

A

Vrije tijd wordt gezien als een middel om maatschappelijke doelen te bereiken, zoals het ontwikkelen van vaardigheden, in plaats van puur voor ontspanning.

23
Q

Pedagogische kernwaarden van de georganiseerde vrije tijd

A

Veiligheid, welkom voelen en aansluiting bij het kind zijn essentiële waarden die de ontwikkeling van kinderen ondersteunen.

24
Q

Veilig

A

Veiligheid betekent dat kinderen zich beschermd en vrij voelen om te leren en te experimenteren.

25
Q

Welkom

A

Kinderen voelen zich geaccepteerd en gewaardeerd, wat bijdraagt aan een positieve sfeer.

26
Q

Aansluitend bij het kind

A

Activiteiten passen bij de leeftijd, interesses en behoeften van het kind.

27
Q

Nutteloze speelsheid en speelse nuttigheid

A

Dit concept verwijst naar de spanning tussen onbezorgd spel zonder doel (nutteloze speelsheid) en spel met een nuttig doel, zoals het aanleren van vaardigheden (speelse nuttigheid).

28
Q

Lego-paradigma

A

Benadrukt dat jeugdwerk zich vaak richt op het voorkomen van toekomstige problemen, zoals gedrags- of sociale moeilijkheden, in plaats van enkel op het huidige welzijn van kinderen.

29
Q

Economisering van de relatie tussen ouders en kind

A

Ouders maken keuzes voor hun kinderen op basis van wat nuttig is voor hun toekomst, zoals het ontwikkelen van werkgerelateerde vaardigheden.

30
Q

Cotton wool/bubble wrap generatie

A

Een generatie kinderen die door overbescherming weinig kansen krijgt om risico’s te ervaren, wat hun ontwikkeling van zelfstandigheid en probleemoplossend vermogen belemmert.

31
Q

‘Zo veilig als mogelijk’ paradigma

A

Benadering waarbij risico’s voor kinderen zo veel mogelijk worden vermeden, door het creëren van gecontroleerde en veilige omgevingen en het vermijden van onvoorspelbare situaties.

32
Q

‘Zo veilig als nodig’ paradigma:

A

Benadering die erkent dat risico’s een natuurlijk onderdeel van de kindertijd zijn en dat kinderen moeten leren om risico’s in te schatten en ermee om te gaan, in plaats van ze volledig te vermijden.

33
Q

Risicovol spelen

A

Spelvormen waarbij er een kans is op lichamelijke letsels, maar die kinderen helpen om risico’s te leren inschatten en hun vaardigheden te ontwikkelen in onvoorspelbare situaties.

34
Q

Surplus safety

A

Het overmatige streven naar veiligheid dat kinderen ervan weerhoudt risico’s te ervaren en hen belemmert in hun vrije spel en zelfontplooiing.

35
Q

Gat in de opvoeding

A

Het ontstaan van een gebrek in de opvoeding van een kind, vaak als gevolg van onvoldoende begeleiding, onzorgvuldigheid of verwaarlozing, wat kan leiden tot achterstanden in ontwikkeling en sociale vaardigheden.

36
Q

Speelruimtebenadering

A

Het idee dat publieke ruimte moet worden ingericht om kinderen ruimte te geven voor vrij spel, zonder te veel beperkingen of overmatige controle door volwassenen.

37
Q

Kind in gevaar

A

Een situatie waarin een kind blootstaat aan risico’s van fysieke of psychologische schade, zoals verwaarlozing of mishandeling.

38
Q

Kind als gevaar

A

Een situatie waarin een kind wordt gezien als een bedreiging voor anderen of zichzelf door risicovol of destructief gedrag.

39
Q

Ankertijd

A

Tijd waarin kinderen zich geborgen en veilig voelen, vaak in de nabijheid van volwassenen, waarbij ze structuur en houvast ervaren.

40
Q

Vrijbuiterstijd

A

Tijd waarin kinderen zelf hun activiteiten bepalen, zonder externe structuur, waarin ze vrij en zelfstandig kunnen spelen en experimenteren.