Opvoeding in gezinnen Flashcards

1
Q

Gezinsvorm

A

Verwijst naar de samenstelling van een gezin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kerngezin

A

Een gezinsvorm dat bestaat uit twee ouders, en hun kinderen, die samen in een huishouden wonen. (in het Westen is dit niet meer de norm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gezin

A

Een huishouden met minstens één ouder en één kind, gekenmerkt door generatieoverstijging en zorgafhankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Natuurlijke ouders

A

Biologische ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ouderschapstheorie

A

Ouderschap is als een kruk met drie poten – verantwoordelijkheid, kwetsbaarheid en eindverantwoordelijkheid. Ouders hebben een intrinsiek besef van verantwoordelijkheid, ervaren kwetsbaarheid door de wens een goede ouder te zijn, en dragen levenslang de eindverantwoordelijkheid, waarbij ondersteuning passend bij hun waarden essentieel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Buffers

A

Ondersteunende factoren die het veerkrachtsysteem van ouders versterken en hen helpen omgaan met de uitdagingen en stressoren van het ouderschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Solidaire gemeenschap als buffer

A

Een netwerk van familie, vrienden, sociale netwerken en voorzieningen dat ouderschap ondersteunt, ongeacht opvoedingsvragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Goede taakverdeling als buffer

A

Een eerlijke verdeling van taken binnen het gezin en met externe voorzieningen, waardoor ouders de lasten van opvoeding beter dragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Metapositie als buffer

A

Het vermogen van ouders om te reflecteren op hun eigen gedrag en de impact ervan op het kind, wat leidt tot effectievere opvoedingsbeslissingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Goede ouder ervaringen als buffer

A

Positieve momenten en erkenning die het zelfvertrouwen en de veerkracht van ouders versterken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ouderschap

A

Het levenslange deel van iemands identiteit dat aangeeft dat men kinderen heeft, gepaard gaand met primaire verantwoordelijkheid voor hun opvoeding en welzijn, inclusief het overdragen van tradities, wijsheden en inzichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Opvoederschap

A

Een rol die ouders of andere opvoeders vervullen op basis van de behoeften van een kind. Het is gericht op begeleiding, zorg, en het stimuleren van ontwikkeling, en kan door meerdere personen worden uitgevoerd, afhankelijk van de context en opvoedingsmilieus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pedagogisch besef

A

Het bewustzijn en de gevoeligheid van ouders voor de behoeften en signalen van hun kind, waarbij zij hun eigen belangen daarop afstemmen. Ouders kunnen hierin groeien in de vorm van ‘stijgen in niveaus’ (4 niveaus).
1. egocentrische orientatie
2. conventionele orientatie
3. subjectief-individualistische orientatie
4. interactieve orientatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Egocentrische oriëntatie (niveau 1)

A

De opvoeding is gericht op de wensen en behoeften van de ouder, zonder rekening te houden met het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Conventionele oriëntatie (niveau 2)

A

De opvoeding volgt traditionele, culturele of gezagsnormen, zonder specifiek in te spelen op de behoeften van ouder of kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Subjectief-individualistische oriëntatie (niveau 3)

A

De ouder begint de behoeften van het kind te herkennen en richt zich op de individuele ontwikkeling van het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Interactieve oriëntatie (niveau 4)

A

De ouder en het kind groeien samen in hun rollen, waarbij de ouder zowel zijn eigen behoeften als die van het kind in balans houdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ouderschap is structureel ambivalent

A

Ouderschap is ambivalent, omdat ouders wisselen tussen de wens om dichtbij hun kind te zijn en de behoefte aan persoonlijke ruimte, wat vaak leidt tot frustratie. Ze blijven ook individuen met andere rollen naast die van ouder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ouder-kind relatie als unieke beïnvloedingsrelatie

A

De ouder-kindrelatie is onomkeerbaar en tweezijdig. De ouder heeft de verantwoordelijkheid voor het kind, dat afhankelijk is van opvoeding. Beide beïnvloeden en vormen samen de relatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De eerste duizend dagen

A

De eerste duizend dagen, van conceptie tot het tweede levensjaar, zijn cruciaal voor de lichamelijke, cognitieve en emotionele ontwikkeling van een kind, met langdurige effecten op hun verdere leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Gehechtheidsrelatie

A

De gehechtheidsrelatie, die zich in de eerste levensjaren vormt, is essentieel voor de emotionele en sociale ontwikkeling van het kind. Dit concept krijgt tegenwoordig veel aandacht, terwijl het vroeger minder werd benadrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hechten

A

Hechten is de vorming van een duurzame emotionele band tussen kind en opvoeder, essentieel voor de ontwikkeling van het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Onbewust intern werkmodel

A

Een verwachtingspatroon dat we ontwikkelen op basis van onze vroege ervaringen met opvoeders. Dit patroon beïnvloedt ons denken, voelen en handelen in latere relaties zonder dat we ons er altijd bewust van zijn. Het vormt de basis voor de manier waarop we intieme en duurzame relaties aangaan. (Hiermee kan je 4 soorten gehechtheid onderscheiden)

  1. veilig gehecht
  2. angstig vermijdend
  3. angstig afwerend
  4. gedesorganiseerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Veilig gehecht

A

Het kind heeft vertrouwen dat het kan rekenen op anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

angstig afwerend

A

Het kind voelt de behoefte om voor anderen te zorgen, in plaats van andersom.

25
Q

angstig vermijdend

A

het kind dat leert dat mensen niet beschikbaar zijn wanneer het ze nodig heeft

26
Q

gedesorganiseerd

A

Het kind ervaart verwarring door inconsistent gedrag van de opvoeder

27
Q

Gehechtheidservaringen

A

Het proces waarbij kinderen door hun interacties met opvoeders verwachtingen en vertrouwen ontwikkelen die hun latere relaties beïnvloeden. Deze ervaringen blijven een levenslang leerproces.

28
Q

Gehechtheid

A

De emotionele band tussen ouder en kind, essentieel voor de ontwikkeling van vertrouwen en veiligheid, en invloedrijk in latere relaties.

29
Q

Veilige basis

A

De rol van de opvoeder als betrouwbare steun waaruit het kind de wereld kan verkennen, wetende dat de ouder beschikbaar is bij behoefte aan nabijheid.

30
Q

Veilige haven

A

De plaats waar het kind naartoe kan gaan voor troost en bescherming wanneer het zich angstig of gestrest voelt.

31
Q

Mentaliseren

A

Het vermogen van een opvoeder om het gedrag van zichzelf en het kind te begrijpen in termen van gedachten, gevoelens en behoeften.

32
Q

Sensitieve responsiviteit

A

Het vermogen van een opvoeder om de signalen van het kind te herkennen en hier gepast op te reageren, afgestemd op de behoeften van het kind.

33
Q

Co-regulatie

A

Het proces waarbij een opvoeder helpt bij het reguleren van de emoties en behoeften van het kind, zodat het kind zelf meer zelfregulatie ontwikkelt naarmate het ouder wordt.

34
Q

Determinisme

A

Het idee dat de vroege gehechtheidservaringen allesbepalend zijn voor de latere ontwikkeling van het kind. Het risico is dat te veel nadruk wordt gelegd op deze vroege ervaringen, terwijl opvoeding veel complexer en onvoorspelbaarder is.

35
Q

Betekeniscomponent van opvoeding

A

De opvattingen en ideeën die ouders hebben over hoe ze willen opvoeden, inclusief de waarden en normen die ze willen doorgeven en hoe ze hun kinderen willen voorbereiden op de wereld

36
Q

Affectieve dimensie

A

De gevoelscomponent van opvoeding, die gaat over hoe ouders het opvoedingsproces ervaren, zoals of het uitdagend, leuk, of overweldigend is.

37
Q

Cognitieve dimensie

A

De voorstellingen en verwachtingen die ouders hebben over de opvoeding, zoals hoe ze bepaalde opvoedingsfasen zien en wat hun verwachtingen voor hun kinderen zijn.

38
Q

Conatieve dimensie

A

Het opvoedingsdoel dat ouders nastreven, oftewel wat ze belangrijk vinden om hun kinderen mee te geven en wat ze hopen voor hun kinderen te bereiken.

39
Q

Handelingsgerichte component

A

De observeerbare gedragingen en acties van ouders ten aanzien van hun kinderen, zoals het geven van hulp, het uiten van emoties, of het stellen van regels.

40
Q

Opvoedingsgedrag

A

De concrete acties die ouders uitvoeren in hun interacties met hun kinderen, zoals troosten, helpen met huiswerk, of lezen. Dit gedrag kan doelgericht of niet-doelgericht zijn.

41
Q

Opvoedingsdimensies

A

De verschillende manieren waarop opvoedingsgedrag kan worden gekarakteriseerd, zoals warmte/responsiviteit (affectie, steun) en controle/structuur (regels, toezicht).

42
Q

Opvoedingsstijl

A

De overkoepelende en consistente manier waarop ouders zich gedragen tegenover hun kinderen in verschillende opvoedsituaties, gebaseerd op de specifieke combinatie van opvoedingsdimensies. Het verwijst naar het algemene patroon van opvoeden, waarin de mate van warmte/responsiviteit en controle/structuur in balans wordt gebracht.

43
Q

Gezinsklimaat

A

De algemene sfeer en kwaliteit van de interacties binnen een gezin, waaronder de mate van steun, communicatie, conflict en cohesie tussen gezinsleden.

44
Q

Ongetemde kind

A

Het kindbeeld dat in het verleden heersende was, waarbij kinderen werden gezien als moreel inferieur en gedisciplineerd moesten worden door strikte controle en weinig warmte om hen te vormen tot goede burgers.

45
Q

Het gelukkige kind

A

Het moderne kindbeeld dat benadrukt dat kinderen zich goed moeten voelen, zowel fysiek als mentaal. Hierbij ligt de nadruk op liefdevolle zorg, positieve relaties, zelfvertrouwen, en een ondersteunende opvoedingsomgeving.

46
Q

Helikopterouders of curlingouders

A

Ouders die overmatig betrokken zijn bij het leven van hun kinderen, vaak door voortdurend toezicht te houden en problemen voor hen op te lossen, wat de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van het kind kan belemmeren

47
Q

Parentale burn-out

A

Emotionele uitputting en vermoeidheid door de stress van ouderschap.

48
Q

Maakbaarheid

A

Het idee dat ouders het gedrag en de toekomst van hun kinderen volledig kunnen sturen.

49
Q

individualistische samenleving

A

een samenleving die de nadruk legt op persoonlijke vrijheid en autonomie

50
Q

Protoprofessionalisering

A

Het proces waarbij ouders een professionele benadering van opvoeding ontwikkelen.

51
Q

Goed-genoeg ouderschap

A

Het idee dat ouderschap niet perfect hoeft te zijn, zolang het kind voldoende zorg en liefde ontvangt.

52
Q

Traditionele kostwinnersmodel

A

Het gezinsmodel waarbij de vader werkt en de moeder voor het huishouden en de kinderen zorgt.

53
Q

Volledig gelijkwaardig model

A

Een gezinsmodel waarbij beide ouders gelijk verantwoordelijk zijn voor werk en opvoeding.

54
Q

Gematigd combinatiemodel

A

Een gezinsmodel waarbij ouders beide werk- en opvoedingstaken combineren, met enige taakverdeling.

55
Q

Vaderbetrokkenheid

A

De mate van betrokkenheid van vaders in de opvoeding en zorg voor hun kinderen. Dit is van groot en positief belang voor kinderen.

56
Q

moederinstinct

A

het veronderstelde aangeboren gevoel van moeders om voor hun kinderen te zorgen

57
Q

Differentiële opvoeding

A

Verschillen in de opvoeding tussen kinderen die in hetzelfde gezin opgroeien.

58
Q

de niet-gedeelde omgeving

A

Het concept dat niet alle aspecten van een kind’s omgeving gedeeld worden door de ouders, zoals sociale netwerken, scholen en externe relaties, die invloed hebben op de opvoeding

59
Q

Samengesteld gezin

A

Een gezin waarin een of beide ouders kinderen hebben uit een eerdere relatie, en deze kinderen samenleven met een nieuwe partner van een van de ouders.

60
Q

Intimate outsider-positie

A

De positie van de stiefouder in een samengesteld gezin, waarbij de stiefouder dichtbij de kinderen en hun biologische ouder leeft, maar tegelijkertijd buiten de bestaande ouder-kind relatie staat, omdat zij vaak niet de oorspronkelijke ouderrol vervult.