opvoeding in de maatschappij Flashcards

1
Q

Quartaire opvoedingsmilieu

A

De samenleving als geheel, inclusief de contexten en opvoedingsmilieus zoals gezin, school, kinderopvang en vrije tijd, en hun onderlinge verwevenheid en invloed op opvoeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner

A

Een model dat de ontwikkeling van individuen verklaart door de invloed van verschillende systemen waarvan zij deel uitmaken, van directe tot indirecte contexten, met aandacht voor interactie en wederzijdse beïnvloeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Microsysteem

A

De directe omgeving van het individu waar dagelijkse interacties plaatsvinden, zoals familie, vrienden en leerkrachten, die een cruciale rol spelen in de ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mesosysteem

A

De verbindingen en interacties tussen verschillende microsystemen, zoals de relatie tussen ouders en leraren, die indirect invloed hebben op het individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Exosysteem

A

De bredere sociale omgeving die het individu indirect beïnvloedt, zoals de werksituatie van ouders of verkeersomstandigheden in de woonomgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Macrosysteem

A

De culturele en maatschappelijke context, inclusief normen, waarden, instituties en systemen, die op brede schaal de ontwikkeling en opvoeding beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Chronosysteem

A

De invloed van tijd, zowel de historische tijdsgeest als persoonlijke gebeurtenissen, op de ontwikkeling van een individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pedagogisch leefklimaat van de Maatschappij

A

De maatschappelijke context die voorwaarden schept voor opvoeding en pedagogisch handelen, beïnvloed door heersende sociaal-culturele, economische en politieke factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

WEIRD-referentiekader

A

Een perspectief dat aangeeft dat veel onderzoek in sociale en gedragswetenschappen gebaseerd is op steekproeven uit westerse, hoogopgeleide, geïndustrialiseerde, rijke en democratische samenlevingen, wat de representativiteit voor andere bevolkingsgroepen beperkt.
= Western, Educated, Industrialised, Rich and Democratic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Individualisering

A

Een maatschappelijke trend waarin de nadruk ligt op persoonlijke autonomie en zelfontplooiing, vaak ten koste van collectieve normen en sociale structuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Informalisering

A

Het proces waarbij formele regels en hiërarchieën vervangen worden door informele en flexibele omgangsvormen, met meer gelijkheid als gevolg maar ook een verlies aan duidelijke structuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Intensivering

A

Een maatschappelijke evolutie waarin het dagelijks leven gekenmerkt wordt door een verhoogd tempo, meer prikkels en een sterkere druk om te presteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Informatisering

A

De integratie van informatie- en communicatietechnologieën in het dagelijks leven, met meer toegang tot informatie, maar ook uitdagingen zoals fake news en digitale ongelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Digitalisering

A

Het proces waarin technologie en digitale middelen een centrale rol spelen in communicatie, informatie-uitwisseling en besluitvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Internationalisering

A

Een trend waarbij landen, bedrijven en individuen wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden raken, wat zowel kansen biedt voor culturele uitwisseling als uitdagingen meebrengt zoals globalisering en economische ongelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vermarkting

A

Het proces waarbij sociale en economische domeinen steeds meer worden georganiseerd volgens marktprincipes, wat leidt tot concurrentie en keuzevrijheid, maar ook tot ongelijkheid en prestatiedruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Commercialisering

A

Het proces waarbij producten, diensten en zelfs sociale relaties steeds meer gericht worden op commercieel gewin, met mogelijk verlies van intrinsieke of sociale waarden als gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verwetenschappelijking

A

Het toenemende gebruik van wetenschappelijke kennis en methoden om beslissingen te onderbouwen, wat bijdraagt aan rationaliteit maar spanning kan veroorzaken met traditionele waarden.

19
Q

Juridisering

A

Het proces waarbij sociale interacties en beslissingen steeds vaker onderhevig worden aan wetten en juridische procedures, met zowel bescherming als bureaucratische lasten tot gevolg.

20
Q

Institutionalisering van opvoeding

A

Het proces waarbij opvoedingspraktijken steeds meer formeel georganiseerd worden binnen instellingen zoals scholen, kinderopvang, en jeugdzorg.

21
Q

Verzorgingsstaat

A

Een samenlevingsmodel waarin de overheid verantwoordelijk is voor het welzijn van haar burgers. Dit omvat sociale zekerheid, zorg, huisvesting en onderwijs.

22
Q

Kinderarbeid

A

Het inzetten van kinderen in arbeid, vaak onder slechte omstandigheden, wat tijdens de Industriële Revolutie leidde tot wetgeving ter bescherming van kinderen.

23
Q

Verklaring van Genève

A

Een verklaring uit 1924 waarin de plichten van volwassenen tegenover kinderen werden vastgesteld, als eerste internationale document over kinderrechten.

24
Q

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)

A

Een bindend verdrag uit 1989 waarin rechten van kinderen worden vastgelegd, zoals recht op onderwijs, bescherming en participatie. Geen wetboek maar een bindend referentiekader.

25
Q

Neoliberale beleidsprincipes

A

Een benadering waarbij de overheid minder verantwoordelijkheden opneemt en meer vertrouwen legt in de vrije markt voor het organiseren van zorg, welzijn en opvoeding.

26
Q

Participatiesamenleving

A

Een samenleving waarin burgers, in plaats van de overheid, meer verantwoordelijkheid dragen voor opvoedingsondersteuning en welzijn.

27
Q

Mattheus-effect

A

Het sociologische fenomeen waarbij voordelen van sociale voorzieningen vooral terechtkomen bij hogere-inkomensgroepen, wat ongelijkheid vergroot.

28
Q

Solidaire gemeenschap

A

Een samenleving waarin mensen elkaar ondersteunen en gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van anderen.

29
Q

Pedagogische civil society

A

Het idee dat de opvoeding van kinderen niet alleen de taak is van ouders, maar ook van andere opvoeders in de samenleving, zoals scholen en buurtorganisaties.

30
Q

Ontmoetingsruimte

A

Een fysieke of sociale plek waar mensen samenkomen, elkaar ontmoeten en relaties kunnen opbouwen, wat bijdraagt aan sociale cohesie.

31
Q

Leefwereldbenadering

A

Een aanpak waarin de directe ervaringen en behoeften van individuen centraal staan, in plaats van alleen te kijken naar institutionele of bureaucratische processen.

32
Q

Maatschappelijke positie van het kind

A

De rol en rechten van kinderen binnen de samenleving, beïnvloed door maatschappelijke opvattingen en wetgeving.

33
Q

Maatschappelijk opvoeden

A

Het proces waarbij kinderen worden voorbereid op hun rol in de samenleving, door normen, waarden en participatie.

34
Q

Socialiseren van kinderen

A

Het aanleren van normen, waarden en gedragingen die kinderen nodig hebben om zich in de samenleving te integreren.

35
Q

Het beeld van een ‘gentleman’

A

Het ideaal van een beschaafde, respectvolle en onafhankelijke persoon, als resultaat van goede opvoeding.

36
Q

Burgerschap als opvoedingsdoel

A

Opvoeding gericht op het ontwikkelen van kinderen tot actieve, verantwoordelijke burgers.

37
Q

Burgerschap als ervaringsfeit

A

De visie dat kinderen niet alleen de toekomstige generatie van burgers zijn, maar dat ze al nu burgers zijn. Dit betekent dat ze het recht hebben om deel te nemen aan de samenleving en dat hun aanwezigheid en bijdrage in de maatschappij erkend moeten worden.

38
Q

Kind als burger

A

Het erkennen van kinderen als volwaardige leden van de samenleving, met eigen rechten en invloed.

39
Q

Maatschappijkritische positie

A

Het kritisch reflecteren op bestaande maatschappelijke normen en ongelijkheden, met de bedoeling deze te veranderen.

40
Q

Zelfverantwoordelijke zelfbepaling

A

Het vermogen van kinderen om hun eigen keuzes te maken en verantwoordelijkheid te nemen voor hun daden.

41
Q

Pedagogische paradox

A

De spanning die ontstaat doordat opvoeding enerzijds afhankelijkheid van kinderen veronderstelt, maar anderzijds gericht is op het bereiken van zelfstandigheid en onafhankelijkheid als uiteindelijke doel. Het doel is om kinderen in staat te stellen hun eigen keuzes te maken, terwijl ze tegelijkertijd onder leiding van opvoeders staan.

42
Q

Emancipatie

A

Het proces waarbij kinderen, vooral uit onderdrukte groepen, leren hun rechten te claimen en hun positie te verbeteren.

43
Q

Grootbrengen door kleinhouden

A

Het beschermen van kinderen door ze af te schermen van de echte wereld, wat hun zelfstandigheid in de weg staat.

44
Q

Pedagogie van de hoop

A

Een opvoedingsbenadering die focust op het ontwikkelen van hoop, veerkracht en participatie in moeilijke tijden.