Opvoeden Flashcards

1
Q

Wat kunnen we besluiten uit het aapjes experiment van Harlow?

A

dat de kwaliteit van de opvoedervaringen in de vroege kindertijd van belang zijn voor de mentale en fysieke ontwikkeling van kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wordt er bedoeld met de meerzinnige betekenis van opvoeden in onze samenleving?

A
  • verschillende pedagogische visies
  • verschillende situaties: kind, opvoeder, context
  • verschillende pedagogische theorieën, modellen
  • geen exacte wetenschap, dus geen zekerheid
  • voortdurende wisselwerking theorie-praktijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de twee uitersten van opvoeding?

A

dialoog en gezag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de definitie van opvoeding?

A

Opvoeding is alle omgang tussen ouder en kind waarbij gericht een relatie wordt aangegaan. In deze omgang biedt de ouder het kind liefde, geborgenheid, veiligheid, intimiteit, aandacht, grenzen, instructie, ondersteuning en controle.
Hierdoor zal het kind tot zelfontplooiing komen en over het nodige zelfvertrouwen en de nodige zelfstandigheid en zelfredzaamheid beschikken om richting te geven aan zijn verdere leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke drie zaken kun je uit deze definitie halen, die van tel zijn in de omgang tussen ouder en kind?

A
  1. wederzijds respect
  2. voldoende veiligheid voor het kind, kind heeft vertrouwen, kan rekenen op, voelt zich geaccepteerd en krijgt ondersteuning van de ouder
  3. ouders dagen het kind uit zodat het eigen beslissingen neemt en experimenteert met nieuwe dingen, hierdoor zal het kind vertrouwen krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom spreken we van een meerzinnige betekenis van opvoeden?

A

dé opvoeding bestaat niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de 4 basisdimensies van opvoeden?

A
  1. ondersteuning bieden
  2. instructie geven
  3. controle uitoefenen
  4. grenzen stellen

alle vier samen zorgen ze ervoor dat het kind zich door de verschillende ontwikkelingsfasen heen kan slaan om volwassen te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is ondersteuning bieden in opvoeden?

A
  • het opvoedgedrag van de ouder dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en dat zich richt op zijn fysieke en emotionele welzijn, waardoor het zich begrepen en geaccepteerd voelt
  • nadruk leggen op het afstemmen op de ontwikkelingsbehoeften van het kind/jongere
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn twee kernwoorden in ondersteunend opvoedgedrag?

A

sensitiviteit en responsiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is sensitiviteit?

A

gevoelig zijn voor de signalen van het kind betreffende gevoelens en behoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is responsiviteit?

A

de mate van adequaat reageren op signalen van het kind, aandacht en interesse tonen voor diens handelingen en vertrouwen laten blijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sensitiviteit is van groot belang voor ….
Leg uit.

A
  • emotieregulatie
  • the window of tolerance
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg de rol van the window of tolerance uit in opvoeden?

A
  • wanneer we binnen deze window blijven, zijn we in staat om te leren, te spelen en ons tot onszelf en andere te verhouden
  • hyper- en hypo-arousal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op welke manier kan een ouder ondersteunen?

A

belonen, straffen (negeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom heeft straffen een positieve functie in opvoeding?

A
  • het dwingt het kind om te reflecteren op zijn gedrag en ongewenst gedrag af te leren
  • vereist consequent gedrag
  • bedoeling uitleggen
  • vb. time-out
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het effect van responsiviteit?

A

kind/jongere heeft gevoel dat het hierdoor invloed heeft op zijn omgeving

17
Q

Waarom is dit geen goede reactie op een huilend kind: “Houd nu op met dat gehuil, je lijkt wel een baby!”?

A
  • je wil erachter komen wat die tranen betekenen
  • leer het kind om zijn gevoelens in woorden om te zetten (daarmee leer je het kind iets zinvol voor het leven!)
18
Q

Wat is goed of fout aan deze reactie: “Doe je dat nou expres of hoe zit dat?!” ?

A
  • vernietigd het zelfvertrouwen/zelfbeeld van het kind, door afkeuring van gedrag
  • wat wel: kind laten experimenteren, kans geven te leren en te proberen, op zijn/haar manier; benoem wat wel lukt; ‘speel het niet op de persoon’
19
Q

Wat is instructie geven in opvoeden?

A
  • duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling van iets is en welk gedrag verwacht wordt
  • bevordert zelfstandigheid en zelfredzaamheid: probleemoplossingsstrategieën en verantwoordelijkheidszin
  • !! té veel instructie zorgt voor handelingsangst bij het kind
20
Q

Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak: “laat maar, ik doe het wel”?

A

gevolg: onbewust besef bij kind ‘niet goed genoeg om het zelf te doen’ => deuk in het zelfvertrouwen
wat wel: kind laten experimenteren, kans geven te leren en te proberen, op zijn/haar manier

21
Q

Wat is controle uitoefenen in opvoeden?

A
  • veelal focus op negatieve aspecten: macht, restrictie, straf, …
  • in de opvoeding is controle van de opvoeder t.o.v. het kind onmisbaar!
  • autoritaire controle
  • autoritatieve controle
22
Q

Wat is autoritaire controle?

A

= het opvoedgedrag waarbij de ouder druk uitoefent op kind om correct gedrag te vertonen
- macht en gezag spelen centrale rol
- onvoorwaardelijke gehoorzaamheid wordt afgedwongen
- behoeften kind zijn ondergeschikt
- afwijzen (gedrag) van kind door kwaad te worden, straffen, tegenspreken
- bewegingsvrijheid beperkt door strikte regels

23
Q

Door welke opvoeder wordt vaak de autoritaire aanpak gebruikt?

A
  • die veel waarde hecht aan rust, regelmaat en gehoorzaamheid
  • die geen overleg wenst
  • dus geen gelijkwaardigheid tussen ouder en kind
24
Q

Autoritaire controle heeft een negatieve invloed op…

A
  • het kind dat ouder wordt, er zullen meer conflicten ontstaan
  • het kind kent zijn eigen wensen niet of kunnen deze niet vormgeven
25
Q

Wat is autoritatieve controle?

A

= gedragingen van de opvoeder, waarbij uitleg wordt gegeven aan het kind en eisen worden gesteld aan zijn zelfstandigheid
- opvoeder geeft het kind informatie, instructie, suggesties en aanwijzingen voor het gewenste gedrag
- gelijkwaardig onderhandelen
- ongewenst gedrag straffen maar ook gewenst gedrag belonen

26
Q

Waarom heeft autotitatieve controle een positief effect?

A
  • kind krijgt vrijheid eigenheid te ontdekken
  • duidelijkheid wat gewenst gedrag betreft, kind kent grenzen
  • straffen met verklaring, maar beter om te belonen met waardering
27
Q

Wat is grenzen stellen in opvoeden?

A

= de wijze waarop de opvoeder het kind gaat straffen of belonen om gewenst gedrag aan te leren
- gedragsregels in een gezin
- de wijze waarop straf/beloning gegeven worden vereist consequent gedrag
- kind leert rekening te houden met anderen (én met zichzelf!)

28
Q

Waarom is grenzen stellen het moeilijkste onderdeel van de opvoeding?

A

men is vaak bang dat het kind hen niet aardig zal vinden

29
Q

Wat leert het kind door grenzen te stellen?

A
  • normen en waarden van ouder
  • omgaan met maatschappelijke eisen
  • verantwoordelijkheid dragen
  • eigen grenzen kennen en deze ook aan te geven aan anderen
30
Q

Wat zijn de pedagogische opvoedingsdoelen?

A
  • zelfstandigheid (individu) - keuzes
  • zelfredzaamheid (samenleving) - verantwoordelijkheid
  • zelfvertrouwen (toekomst) - bijdrage leveren en problemen oplossen
31
Q

Waarom is opvoeden een circulair proces?

A
  1. de ouder is verantwoordelijk voor de opvoeding
  2. de ouder biedt het kind ondersteuning, instructie, controle en stelt grenzen
  3. het kind kan rekenen op onvoorwaardelijke liefde van ouders/verzorgers
  4. het kind leert zelfstandigheid, zelfredzaamheid en zelfvertrouwen