Opbouw van een stof Flashcards

1
Q

Wat zijn elektronische schakelingen?

A

Elektronische schakelingen zijn opgebouwd uit kleine componenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de verschillende componenten waaruit elektronische schakelingen zijn opgebouwd.

A
  • Weerstanden
  • Condensatoren
  • Spoelen
  • Dioden
  • Transistoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een molecule?

A

Een molecule is het kleinste deeltje van een stof dat nog al de eigenschappen van die stof bezit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een atoom?

A

Atomen zijn de bouwstenen van een molecule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de naam voor dit molecule: H2SO4

Ontbind dit molecule in atomen.

A

Zwavelzuur

  • 2 atomen waterstof
  • 1 atoom zwavel
  • 4 atomen zuurstof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de samenstelling van een atoom?

A

Een atoom bestaat uit 1 kern en één of meerdere elektronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar bevindt de kern zich in een atoom?

A

In het centrum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat weet je over het aantal elektronen bij een atoom?

A

Het aantal elektronen is voor elk atoom anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe bewegen de elektronen in een atoom?

Volgen ze een bepaalde weg?

A

De atomen bewegen met grote snelheid rond de kern in ellipsvormige banen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Elektronen bewegen in ellipsvormige banen rond de kern van een atoom.

  • Hoe worden deze elektronenbanen aangeduid?
  • Hoe staan de letters vermeld?
  • Wat weet je over het aantal elektronen op elke baan?
A
  • Met de letters K, L, M, N, O, P, Q
  • De eerste baan (het dichtstbij de kern) noem je K, enz….
  • Elke baan kan een maximaal aantal elektronen bevatten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer neemt de energie van de elektronen toe?

A

Naarmate ze zich op een baan bevinden die verder van de kern verwijderd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De energie van elektronen neemt toe naarmate ze zich op een baan bevinden die verder van de kern verwijderd is. Met wat kan je dat vergelijken?

A

Met de potentiële energie van een lichaam ten opzichte van de aarde:

Hoe groter de afstand tot de aarde, des te groter is de potentiële energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verdelen de elektronen van een atoom zich over de elektronenschillen?

A

Ze verdelen zich zodanig dat de voorgaande schil het maximum aantal elektronen bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel elektronen kan de buitenste schil bevatten?

A

Maximum 8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een atoom bestaat uit een kern met daar rond elektronen. Welke lading hebben deze elektronen?

A

Een negatieve elektrische lading.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een atoom bestaat uit één kern met daar rond elektronen die zich in ellipsvormige banen rond de kern bewegen.

  • Welke elektronenbaan is het belangrijkste?
  • Hoe noemt men deze elektronenbaan?
  • Wat bepalen de elektronen die zich op die baan bevinden?
A
  • Voor de studie van de elektrische verschijnselen is de buitenste elektronenbaan het belangrijkste.
  • De valentiebaan
  • Zij bepalen of een stof de elektrische stroom al dan niet kan geleiden.
17
Q

Een atoom bestaat uit één kern met daar rond één of meerdere elektronen.

Uit wat is deze kern samengesteld?

A

Uit protonen en neutronen.

18
Q

Wat is een proton?

A

Een proton is het deel van de kern met een elektrisch positieve lading.

19
Q

Wat is een neutron?

A

Een neutron is dat deel van de kern dat geen lading bezit.

20
Q

Aan wat is het aantal protonen in de kern van een atoom gelijk?

A

Aan het aantal elektronen dat er rond cirkelt.

21
Q

Wat is een neutraal atoom?

A

Een neutraal atoom is een atoom dat onder normale omstandigheden elektrisch neutraal is, omdat de lading van een proton even groot is als de lading van een neutron.

22
Q

Wat is een atoomgetal?

A

Elk atoom heeft een welbepaald aantal protonen kenmerkend voor dat atoom. Het aantal protonen noem je het atoomgetal.

23
Q

Wat is een elektrisch neutraal atoom?

A

Een atoom waarbij de totale negatieve lading van al de elektronen gelijk is aan de totale positieve lading van de protonen.

24
Q

Wat zijn vrije elektronen?

A

Elektronen die niet meer gebonden zijn aan een atoom.

25
Q

Onder invloed van energie kunnen elektronen, die een zwakke binding hebben met de kern, vrijkomen.

Welke energie kan worden toegevoegd om dit te laten gebeuren?

A
  • Thermische energie
  • Stralingsenergie
  • Door botsing met een ander elektron
26
Q

Wat is een gat?

Welke lading heeft een gat?

A
  • Een vrije plaats op de buitenste schil dat opgevuld kan worden door een ander vrij elektron.
  • Een gat heeft een positieve lading.
27
Q

Wat is elektrische stroom?

A

Het verplaatsen van vrije elektronen en gaten.

28
Q

Een elektron verplaatst zich in drie stappen. Welke?

A
  1. Het elektron op plaats A krijgt energie toegevoegd.
  2. Het elektron van plaats A komt daardoor los en creëert een gat. Het vrije elektron wordt door het positieve gat van plaats B aangetrokken.
  3. Het vrije elektron vult het gat in plaats B en geeft daar zijn energie af.
29
Q

Wat is een ion?

A

Een atoom dat meer, of minder, elektronen heeft dan protonen.

30
Q

Wat is een positief ion?

A

Een atoom dat meer protonen (+) heeft dan elektronen (-).

31
Q

Wat is een negatief ion?

A

Een atoom dat meer elektronen (-) heeft dan protonen (+).

32
Q

Wat zijn geleiders? Hoe ziet het atoom van een geleider er uit?

A

Geleiders zijn stoffen die van nature veel vrije elektronen hebben.

33
Q

Wat zijn niet-geleiders? Hoe ziet een atoom van een niet-geleider er uit?

Hoe noemen we niet-geleiders nog?

A
  • Niet-geleiders hebben weinig vrije elektronen.
  • Isolatoren
34
Q

Wat zijn half-geleiders.

A

Half-geleiders zijn materialen met 4 elektronen op de buitenste schil. Deze gedragen zich soms als geleiders en soms als isolatoren.