OP

Question 1

op die plaats

Answer 1

à cet endroit

Question 2

op bladzijde 1

Answer 2

à la page 1

Question 3

op de voorpagina van de krant

Answer 3

à la une

Question 4

op het gebied van

Answer 4

dans le domaine de

Question 5

op de goede weg zijn (fig.)

Answer 5

être dans la bonne voie

Question 6

de zaak bevindt zich op de goede weg

Answer 6

l’affaire est en bonne voie

Question 7

op de eerste etage

Answer 7

au premier étage

Question 8

op het kerkhof

Answer 8

au cimetière

Question 9

op de hoek van

Answer 9

au coin de

Question 10

op de middelbare school

Answer 10

au collège , au lycée

Question 11

op een school

Answer 11

dans un lycée

Question 12

op de camping

Answer 12

au camping

Question 13

op een camping

Answer 13

dans un camping

Question 14

hij is op kantoor

Answer 14

il est au bureau

Question 15

de directeur zit op de kamer

Answer 15

le directeur est dans son bureau

Question 16

ze heeft haar geld op de bank gezet

Answer 16

elle a placé son argent à la banque

Question 17

ze heeft haar geld op haar spaarrekening gezet

Answer 17

elle a versé son argent sur son compte d’épargne

Question 18

op de post doen

Answer 18

mettre à la poste

Question 19

op de markt (concreet)

Answer 19

au marché

Question 20

op de markt (figuurlijk)

Answer 20

sur le marché

Question 21

op het marktplein mag je niet parkeren

Answer 21

il est interdit de stationner sur la place du marché

Question 22

op een eiland

Answer 22

dans / sur une île

Question 23

op het île de Ré

Answer 23

à / dans / sur l’île de ré

Question 24

op het strand

Answer 24

à la plage / sur la plage

Question 25

ze woont op een studentenflat

Answer 25

elle habite à la cité universitaire

Question 26

ze woont op kamers

Answer 26

elle habite une chambre en ville

Question 27

ik kwam haar tegen op de trap

Answer 27

je viens de la croiser dans les escaliers

Question 28

zij is op haar kamer

Answer 28

elle est dans sa chambre

Question 29

spelen op straat

Answer 29

jouer dans la rue

Question 30

elkaar op de grond gooien

Answer 30

se jeter par terre

Question 31

de trap op en neer lopen

Answer 31

monter et descender l’escalier

Question 32

op vakantie gaan

Answer 32

partir en vacances

Question 33

op dit moment

Answer 33

en ce moment

Question 34

op dat moment

Answer 34

à ce moment-là

Question 35

op die datum

Answer 35

à cette date

Question 36

op z’n laatst, op z’n vroegst

Answer 36

au plus tard, au plus tôt

Question 37

op die dag

Answer 37

ce jour-là

Question 38

op den duur

Answer 38

à la longue

Question 39

ieder op zijn beurt

Answer 39

chacun à son tour

Question 40

morgen is het 12 juni. Op die datum …

Answer 40

demain ce sera le 12 juin. À cette date, ,..

Question 41

wanneer? Op zondag 12 juni

Answer 41

Quand? Le dimanche 12 juin

Question 42

in de nacht van … op …

Answer 42

la nuit de … à ….

Question 43

op nieuwjaarsdag

Answer 43

à le jour de l’an

Question 44

op mijn verjaardag

Answer 44

à mon anniversaire

Question 45

op hoge leeftijd overlijden

Answer 45

décéder à un âge très avancé

Question 46

op zeer jonge leeftijd sterven

Answer 46

décéder en bas âge

Question 47

we troffen elkaar op

Answer 47

on s’est vus à

Question 48

we hebben erover gesproken op een vergadering

Answer 48

on en a parlé dans une réunion, pendant une réunion

Question 49

op koopavond

Answer 49

en nocturne

Question 50

op de fiets

Answer 50

à bicyclette, à/en velo

Question 51

zei hij op bruuske toon

Answer 51

dit-il d’un ton brusque

Question 52

op zijn engels

Answer 52

à l’anglaise

Question 53

op die voorwaarde

Answer 53

à cette condition

Question 54

op verzoek van

Answer 54

à la demande de

Question 55

op aanvraag

Answer 55

sur demande

Question 56

op initiatief van

Answer 56

sur / à l’initiative

Question 57

op eigen initiatief

Answer 57

de sa propre intiative

Question 58

dit medicijn wordt alleen op precept verstrekt

Answer 58

ce médicament n’est délivré que sur ordonnance

Question 59

op straffe van

Answer 59

sous peine de

Question 60

op welke partij ze gaan stemmen

Answer 60

pour quel parti ils vont voter

Question 61

op de groenen stemmen

Answer 61

voter pour le Verts

Question 62

op links stemmen

Answer 62

voter à gauche

Question 63

abonneren op

Answer 63

s’abonner à

Question 64

uitzien op

Answer 64

donner sur

Question 65

boos zijn op

Answer 65

être fâché contre

Question 66

lijken op

Answer 66

ressembler à

Question 67

op iemands gezondheid drinken

Answer 67

boire à la santé de qn

Question 68

op de piano spelen

Answer 68

jouer du piano

Question 69

dat slaat nergens op

Answer 69

cela ne rime à rien

Question 70

de klanten op het terras

Answer 70

les clients installés sur / à la terrasse

Question 71

onze tuin ligt op het zuiden

Answer 71

notre jardin est exposé au sud

Question 72

de hoop op vrede is vervlogen

Answer 72

l’espoir de rétablir la paix s’ést dissipé

Question 73

wij wachten nog steeds op een antwoord

Answer 73

nous attendons toujours une réponse

Question 74

zij hopen op een wonder

Answer 74

ils espèrent un miracle

Question 75

hij beet op zijn tong

Answer 75

il s’est mordu la langue

Question 76

de jongen op de fiets

Answer 76

le garçon roualnt à bicyclette

Question 77

de bakkerij op de hoek

Answer 77

la boulangerie qui fait l’angle