BIJ Flashcards
1
Q
bij iets
A
près de / à proximité de
2
Q
dicht bij
A
proche de
3
Q
dichtsbijzijnde
A
la plus proche
4
Q
vlakbij
A
tout près, à proximité, a deux pas
5
Q
bij (in de buurt van)
A
aux environs
6
Q
bij (+nom propre)
A
chez
7
Q
bij (+nom commun)
A
à
8
Q
bij (in gezelschap van)
A
avec
9
Q
bij (bij iemand)
A
chez
10
Q
bij (bij persoon of instantie)
A
auprès de
11
Q
bij zich / op zak
A
sur soi
12
Q
bij zich / op zak (admin.)
A
muni de
13
Q
bij de hand
A
à portée de mian / sous la main
14
Q
ik heb mijn paraplu bij me
A
j’ai pris mon parapluie
15
Q
werkzaam bij (+nom commun)
A
dans
16
Q
werkzaam bij (+ article défini)
A
à
17
Q
werkzaam bij (+nom propre)
A
chez
18
Q
bij hun vertek, bij hun terugkeer
A
à leur départ, à leur retour
19
Q
bij dag, bij nacht
A
de jour, de nuit