Ontstekingen Flashcards

1
Q

Sludging phenomenon

A

fenomeen dat je ziet in vasculaire fase van ontsteking bij stase in BV => vaatjes opgevuld met compacte zuil van opeengestapelde bloedcellen => verhoogde kans op thrombusvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Diapedese

A

uittreden van leukocyten uit bloedvaten na vasthechting aan geactiveerd endotheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Clathrine coated pits

A

zone op celopp waar receptoren geconcentreerd zitten => als ligand bindt (chemokine) dan zorgt clathrine voor endocytose van ligand-receptor-complex => macropinocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pinocytose

A

opname van druppeltjes in cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Micropinocytose

A

opname van druppeltjes met deeltjes < 0,1 µm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Macropinocytose

A

opname van druppeltjes met deeltjes tss 0,1-1µm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Monocyt

A

immature macrofaag die in BB circuleert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Histiocyten

A

macrofagen in BW

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Langerhanscellen

A

macrofagen in de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Residentiele macrofaag

A

macrofaag die normaal in niet-ontstoken weefsel voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Exsudaat macrofaag

A

monocyt die uit de BB getreden is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geactiveerde macrofaag

A

residentiele of exsudaat macrofaag die gestimuleerd wordt en verhoogde functionele activiteit vertoont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Elicited macrofaag

A

macrofagen die oiv bepaalde substanties naar bepaalde plaats gemigreerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Secretorische macrofaag

A

= M1 macrofaag

macrofagen die grotendeels hun fagocyterende capaciteit verloren zijn, maar wel veel cytokines produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Suppressieve macrofaag

A

M2 macrofaag

macrofagen die onderdrukkend effect hebben op IS bij chronische ontstekingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

M1 macrofaag

A

secretorische macrofaag => cytokine secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

M2 macrofaag

A

suppressieve macrofaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Geactiveerde epitheloide cellen

A

functioneel anoloog van geactiveerde macrofaag => zie je vnl in granulomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Secretorische epitheloide cellen

A

zie je bij granulomateuze ontsteking => sterke toename in secretie van cytokines => typisch bij immuundeficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Reuzencellen

A

versmelting van meerdere exsudaat macrofagen => onmiddellijk na versmelting gemeenschappelijke celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vreemd voorwerp reuzencellen

A

versmelting van meerdere exsudaat macrofagen => onmiddellijk na versmelting gemeenschappelijke celmembraan
kernen onregelmatig verspreid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Langhans reuzencellen

A

versmelting van meerdere exsudaat macrofagen => onmiddellijk na versmelting gemeenschappelijke celmembraan
kernen aan de periferie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

CRP

A

C-reactive protein
acute fase eiwit
bindt aan C-polysacharide van streptococus pneumonia, bindt aan DNA, MO, vreemde vwp, beschadigde en afgestorven cellen, kan complementcascade activeren, activeert NK cellen, werkt opsoniserend

24
Q

Acute fase eiwitten

A

eiwitten die onder normale omstandigheden aanwezig zijn in bloed en waarvan de concentratie in het bloed in acuut stadium van ontsteking zal wijzigen

25
Q

SAA

A

Serum amyloid A
acute fase eiwit
alfa-globulinefratie van serumeiwitten
onderdrukt functie van B-cellen en macrofagen, onderdrukt IL1 productie door macrofagen, remt productie van zuurstofradicalen door neutrofielen, slaat neer als amyloid bij chronische onstekingsprocessen

26
Q

SAP

A

Serum Amyloid P
acute fase eiwit
homoloog van CRP bij de muis

27
Q

a-1-trypsine

A

acute fase eiwit

remt protease activiteit van leukocyten in ontstoken gebied => beperkt weefselschade tgv ontsteking

28
Q

a-1-antichymotrypsine

A

acute fase eiwit

remt protease activiteit van leukocyten in ontstoken gebied => beperkt weefselschade tgv ontsteking

29
Q

Haptoglobine

A

acute fase eiwit

bindt ijzer in bloed

30
Q

Transferrine

A

acute fase eiwit

bindt ijzer in bloed

31
Q

Ceruloplasmine

A

acute fase eiwit

bindt koper, kan actieve zuurstofradicalen capteren

32
Q

ABC1

A

ATP-binding-casette-receptor

receptor die rol speelt in herkenning, binding en opname van apoptotische cellen door macrofagen

33
Q

Fosfatidylserinereceptor

A

receptor die rol speelt in herkenning, binding en opname van apoptotische cellen door macrofagen => bindt op fosfatidylserine, wat vroegtijdig tot expressie komt op apoptotische cellen

34
Q

Fosfatidylserine

A

apoptose merker

komt zeer vroegtijdig tot expressie op apoptotische cellen

35
Q

GM-CSF

A

Granulocyt-Macrofaag-Colony-Stimulating-Factor

vertraagd apoptose van neutrofielen

36
Q

Cattarale ontsteking

A

exsudaat vermengd met mucus en gedesquameerde epitheelcellen

37
Q

Maceratie

A

Rotting

38
Q

Suppuratieve ontsteking

A

purulente, etterige ontsteking

39
Q

Etter/pus

A

opstapeling van neutrofielen en etterlichaampjes

40
Q

Pyorrhee

A

periodontitis

etterig exsudaat in mucosae

41
Q

Blenorrhee

A

abnormaal sterke afscheiding van slijm

42
Q

Empyeem

A

pusophoping in lichaamsholte

43
Q

Apothemateuze ontsteking

A

abcederende ontsteking

44
Q

Abces

A

centrale ettermasse omgeven door pyogene membraan (verdwijnt als noxe dood is) en BW-kapsel

45
Q

Fistel

A

bij voortschrijdende vervloeiing van een etterhaard dat diep in weefsel gelegen is kunnen gangen gevormd worden die afgebakend zijn door een laagje granulatieweefsel => als die gang vanuit het abces een nabijgelegen oppervlak bereikt spreek je van een fistel

46
Q

Flegmoon

A

etterige ontsteking die uitgebreid is in een plat vlak in losmazig BW (kan evolueren tot abces en omgekeerd)

47
Q

Ichoreuze ontsteking

A

gangreneuze/putriede ontsteking

rottingsbacterien in ontsteking

48
Q

Granulatieweefsel

A

jong, vaatrijk BW => rijk aan fibroblasten, fibrocyten, kleine slingerende anastomoserende capillairen en vaatspruitjes die bestaan uit angio -en fibroblasten

49
Q

Hypergranulatieweefsel

A

= wild vlees
vorming van te veel granulatieweefsel dat veel meer plek in neemt dan oorspronkelijke weefsel
verhindert heling

50
Q

keloid

A

hyperplastisch littekenweefsel

51
Q

Induratie

A

= verharding = nieuwe vorming of toename van collageenvezels in weefsels die normaal geen collageen bevatten

52
Q

Sclerose

A

te sterke mineralisatie

53
Q

Chronisch recidiverende ontsteking

A

herhaald opvlakkeren van exsudatieve fase

54
Q

granuloom

A

haardvormige, georganiseerde structuur bestaande uit ontstekingscellen, prolifererende BW-cellen en degeneratief necrotisch weefsel
per definitie chronisch

55
Q

Verkazing

A

centrale necrose waarbij de celcontouren verloren gaan => rond verkazing zit mantel van epitheloide reuzencellen

56
Q

Acute miliaire tuberculose

A

zeer snelle en intense spreiding van tuberkelbacillen via BB naar de longen

57
Q

Ghon focus

A

zone van verkazing met daar rond ontstekingscellen

zie je bij tuberculose