Onregrlmatige werkwoorden, группа (E-A-O) Flashcards

1
Q

приказывать

A

bevelen, beval/bevalen, (hebben) bevolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ломать

A

breken, brak/braken, (hebben/zijn) gebroken.

Zij heeft haar voet gebroken.
Она сломала ногу

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

брать, принимать (душ, лекарство)

A

nemen, nam/namen, (hebben) genomen.

Ik heb een douche genomen.
Я принял душ.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

говорить, разговаривать

A

spreken, sprak/spraken, (hebben) gesproken.

De voorzitter heeft lang gesproken.
Председатель говорил долго.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

красть

A

stelen, stal/stalen, (hebben) gestolen

Ze hebben mijn portemonee gestolen.
У меня украли кошелёк.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly