OM hoofdstuk 7 Flashcards

1
Q

wat is de betrouwbaarheidsefficiënt/ reliability coëfficiënt?

A

de schaal om betrouwbaarheid te meten. score van 0 tot 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het verschil tussen de operationele definitie en de definitional operationism?

A

de eerste is het resultaat nadat je een construct meetbaar hebt gemaakt. het tweede wil je vermijden, namelijk dat je ervan uitgaat dat het construct en de operationele definitie hetzelfde zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarom klopt definitional operationism niet? noem 3 redenen

A
  1. construct is veel breder dan de operationele definitie
  2. operationele definitie heeft meetfouten
  3. operationele definitie heeft confounders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is exact replication bij een vragenlijst?

A

wanneer je de vragenlijst opnieuw afneemt, precies dezelfde vragen gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is conceptual replication bij een vragenlijst?

A

wanneer je de vragenlijst opnieuw afneemt, maar de vragen aanpast op een andere cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vul in: betrouwbaarheid moet vrij zijn van…. fouten en validiteit moet vrij zijn van ….fouten

A
  1. random fouten
  2. systematische fouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is methodevariantie?

A

wanneer je meerdere meetinstrumenten gebruikt om een product te operationaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het verschil tussen covariatie en correlatie?

A

correlatie: wanneer 2 variabelen een verband hebben met elkaar. (doordat mijn ouders alcoholist zijn, heb ik een grotere kans dat ook te worden)

covariatie: wanneer de confounders van beide variabelen die correleren ongeveer hetzelfde zijn. (zowel mijn ouders als ik gaan meer drinken als we op een feestje zijn en de alcohol makkelijk te krijgen is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het gevaar van een systematische fout bij beide variabelen in een correlatie?

A

doordat beide variabelen een systematische fout hebben, kunnen ze onterecht een verband aantonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn 4 indirecte meetmethodes?

A
  1. collateral reports: niet alleen bij participant de vragenlijst afnemen, maar ook een vragenlijst over de participant bij mensen om hem heen.
  2. observatie
  3. psychofilosofie: meten aan de hand van fysieke apparatuur, zoals hartritme filmpje
  4. impliciete associatie: reactie van een persoon meten, bijv. snel foto’s laten zien en de deelnemer snel een mening laten geven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is face validity?

A

mening van expert over het gekozen meetinstrument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is content validity?

A

de vraag of met je meetinstrument je volledige construct wordt gemeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat betekenen predictive en concurrent validity onder de term criteriumvaliditeit?

A

predictive: relatie tussen meetinstrument en de toekomst

concurrent: relatie tussen meetinstrument en het hede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het verschil tussen convergente en divergente validiteit?

A

bij convergent verwacht je na meerdere metingen een verband te zien en bij divergent juist niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

op welke manier test je de betrouwbaarheid via de test-hertest correlatie?

A

door een meetinstrument 2x af te nemen bij dezelfde persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

op welke manier test je de betrouwbaarheid via de interne consistentie/ internaat concistence?

A

je kijkt per persoon naar elke score binnen een test. als er tussen deze scores een samenhang is, is er een hoge betrouwbaarheid.

17
Q

op welke manier test je de betrouwbaarheid via de split-half methode?

A

aanvulling op de interne consistentie. je split de scores in twee en maakt hiervan de totaalscore.

18
Q

op welke manier test je de betrouwbaarheid via de Cronbachs alfa?

A

aansluiting op split half methode, nadat je de scores op alle mogelijke manieren in twee hebt gesplitst, neem je hier het gemiddelde van.

19
Q

op welke manier test je de betrouwbaarheid via de inter rater methode?

A

dit hoort bij observatie. wanneer meerdere mensen dezelfde observatie afnemen, om te kijken of het met elkaar overeen komt.

20
Q

op welke manier test je de betrouwbaarheid via de kappa/interclass methode?

A

aansluiting op de inter rater methode. alleen is het een gesloten observatie waar je met ja of nee op bepaald gedrag moet observeren

21
Q

wat is het verschil tussen exploratieve factoranalyse en confirmatieve factoranalyse?

A

bij de eerste doe je niet vooraf een voorspelling van de uitkomst en bij de tweede wel.

22
Q

wat is de correlatie coëfficiënt?

A

hoe sterk variabelen samenhangen met elkaar. score van -1 tot 1

23
Q

wat zijn de 4 meetniveaus?

A
  1. nominaal
  2. ordinaal
  3. interval
  4. ratio
24
Q

via welke 2 meettheoriën kan je schaalniveaus analyseren?

A
  1. klassieke testtheorie, alle items hebben een ware score + een random fout
  2. moderne testtheorie
25
Q

wat is het verschil tussen random assignment en random sampling?

A

random sample: je kiest random een groep uit de populatie

random assignment: je verdeelt uit de sample random groepen

26
Q

zet de juiste bij elkaar:
-universalistisch
-particularistisch
-toegepast
-fundamenteel

….. is meestal ….
….. is meestal …..

A

universalistisch - fundamenteel= breed onderzoek waar je een theorie gaat onderzoeken

particularistisch - toegepast= specifiek onderzoek waarbij je je richt op iets toevoegen aan de praktijk

27
Q

wat is het verschil tussen een moderator en een mediator in een indirect effect?

A

mediator= A-B-C

moderator= Hoe hoger B hoe sterker C door A

28
Q

wat is het verschil tussen een lineair verband, curvirlineair verband en stapsgewijs verband om de relatie tussen het construct en de operationele definitie vast te stellen?

A

lineair: recht schuine lijn. hoe hoger… hoe hoger…

curvirlineair: hoe hoger…. hoe minder …. uitmaakt

stapsgewijs: … per trap omhoog, dichterbij …..

29
Q

wat is het halo effect?

A

over het algemeen te positief of negatief zijn over deelnemers

30
Q

op welke 4 manieren kan een onderzoeker de fout ingaan met zijn beoordeling op open vragen?

A
  1. midpoint, alleen gematigde antwoorden gebruiken
  2. externe, alleen extreme negatieve of positieve antwoorden gebruiken
  3. contrast: het tegenovergestelde kiezen van wat de onderzoeker zelf vind
  4. disaquent: neiging om negatieve antwoorden te kiezen
31
Q

welke 5 schalen worden er besproken in hoofdstuk 7?

A
  1. cummelatieve schaal
  2. differentiale schaal
  3. likert/ summated schaal
  4. semantische differentiale schaal
  5. bipolar schaal
32
Q

wat is het verschil tussen de test-hertest reliability en test-hertest correlatie?

A

bij de eerste gaat het over de samenhang tussen 2 antwoorden van dezelfde test. bij de tweede gaat het over dezelfde test twee keer bij dezelfde participant afnemen.

33
Q

wat is het verschil tussen nonmonotome items en monotone items?

A

bij de eerste is er geen duidelijke ja of nee en bij de twee wel.

34
Q

wat gebeurt er met de deelnemer als hij antwoord via de acquensence response style?

A

hij geeft aan het eens te zijn met de stelling zonder de inhoud van de stelling te hebben gelezen.