OM hoofdstuk 12 Flashcards

1
Q

wat zijn experimental artifacts?

A

alles wat door toedoen van mensen het experiment kan vertekenen (demand characteristics, social desirebility etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat betekent temporal order?

A

de wet dat a vooraf gaat aan b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke soorten niet-experimenteel onderzoek zijn er?

A

survey onderzoek, observatiestudie, archiefonderzoek en ander vragenlijst onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het verschil tussen een causale beschrijving en een causale verklaring?

A

beschrijving: is er een causaal verband tussen a en b?
verklaring: waardoor ontstaat er een causaal verband tussen a en b?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wanneer kies je voor kwantitatief niet-experimenteel onderzoek?

A
  1. je wil iets voorspellen, predictie
  2. je wil een relatie begrijpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar kan niet experimenteel veldonderzoek op zijn gefocust?

A
  1. natuurlijk gedrag
  2. natuurlijke omstandigheden
  3. natuurlijke gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat kan je zeggen over de validiteit van niet-experimenteel veldonderzoek?

A
  1. weinig bias, dus constructvaliditeit kan hoog zijn
  2. veel ruimte voor confounders, lage interne validiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de 2 soorten van niet-experimentele observatie? beschrijf de negatieve en positieve punten.

A
  1. fysieke sporen: na de meting (onhandig). bijv. aan de hand van lege bierflesjes beslissen hoeveel er is gedronken.
  2. systematische observatie: onderzoek met een stappenplan observeren (met structuur) of op ecologisch of ethologisch (zonder structuur)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat wordt bedoeld met moleculair behaviour?

A

hele specifieke omschrijving van gedrag geven tijdens een observatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een behaviour setting survey?

A

wanneer je heel specifiek ingaat op de omgeving van de observatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat wordt bedoeld met fysica Measure?

A

fysiek iets met, zoals breinonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

noem 4 sample strategieën bij een niet-experimentele observatie

A
  1. real time sample: de hele gebeurtenis observeren
  2. time sample:einde van elk tijdspad observeren
  3. time-point interval sample: vanaf een random deel steeds meer observeren
  4. real + time sample: deel van een gebeurtenis wordt helemaal geobserveerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de interader liability bij het gebruik van meerdere observanten?

A

de observanten moeten het met elkaar eens zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is Observer drift?

A

wanneer door een Random fout de validiteit van een observatie afneemt, bijvoorbeeld door onoplettendheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een sequantial analyse?

A

een analyse van hoe gedragingen elkaar opvolgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

leg de 4 opvattingen van causaliteit uit

A

locke: in je gedachte leidt een oorzaak automatisch naar een gevolg
Mackie: Inus conditie
Counterfactuals: “wat zou er gebeurd zijn als dit niet was gebeurd”
Mill: oorzak - gevolg, covariatie, geen andere plausibele verklaringen

17
Q

opa elke van de 4 opvattingen over causaliteit is randomisatie gebaseerd?

A

counterfactuals

18
Q

noem positieve en negatieve punten van archiefonderzoek

A

positief: makkelijk aan data komen, hoge externe validiteit doordat gegevens niet bedoeld waren voor onderzoek. makkelijk longitudinale onderzoek bij een grote populatie

negatief: je weet niet of de data klopt, lage constructvaliditeit. lage interne validiteit doordat je geen goed onderbouwde causale relaties kan trekken

19
Q

wat doe je bij een content analyse?

A

dan zet je gegevens om in cijfers

20
Q

wat is survey archiefonderzoek?

A

data van survey onderzoek die je kan opzoeken in een archief en mag gebruiken voor je onderzoek

21
Q

wat wordt bedoeld met verbale registratie?

A

wanneer persoonlijke dingen die niet waren bedoeld voor onderzoek, worden gebruikt in onderzoek. zoals een dagboek of brieven.

22
Q

uit welke 3 dingen kan je je steekproef trekken bij massa communicatie onderzoek?

A
  1. uit je bron
  2. uit je datum/ tijd
    3.uit onderdelen Van de bron