NOTE's uit Aantekeningen Flashcards

1
Q

Wat is het grote verschil tussen de inhoud van FV en BV?

A

Flesvoeding zit vol met bouwstoffen. Dit zijn veel meer eiwitten dat in borstvoeding zit. (Obesitas zit meer in eiwit dan in vet.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waardoor gaat een baby bij een recidiverende mastitis vaker drinken?

A

De melk smaakt wat zouter, waardoor het kindje dorst krijgt en vaker wilt drinken.

Het beurse gevoel door ‘de trauma’ kan worden verlicht door Arnica D6 3x/dag).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar kan een donkerrode rand rondom de tepel op wijzen?

A

Vascularisatie (net zwanger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zit er veel in de voormelk en wat zit er veel in de achtermelk?

Hoe kan je zien als een baby onvoldoende achtermelk binnen krijgt?

A

Voormelk: antistoffen en bouwstoffen;
Achtermelk: vetten (nodig voor de vertering, anders géén gele ontlasting).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat kan je doen bij een vieze navelstomp?

A

Moedermelk op smeren. Geldt ook voor een otitis media (oorontsteking) en een oogontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat weet je over de gedragscode voor IBCLC’s?

A

Cruciaal deel van de taak van een IBCLC:

  • Beschermen van moeders en kinderen;
  • Regels volgen omtrent het op de markt brengen van moedermelk-vervangingsmiddelen;
  • Volgen van relevante resoluties van de Wereld Gezondheidsorganisatie.

Principes van de Gedragscode:

  1. Diensten aan te bieden die borstvoeding beschermen, promoten en ondersteunen;
  2. Met gepaste zorgvuldigheid te handelen;
  3. De vertrouwelijkheid van cliënten te waarborgen;
  4. Accuraat en compleet te rapporteren aan andere leden van het gezondheidsteam;
  5. Een onafhankelijk oordeel in acht te nemen en conflicterende belangen te vermijden;
  6. Persoonlijke integriteit in stand te houden;
  7. De professionele standaarden die van een IBCLC verwacht worden hoog te houden;
  8. Zich te schikken naar de disciplinaire procedures van de IBLCE.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat weet je over: ‘Het vierde trimester’?

A

Er zou een vierde trimester moeten zijn volgens een aantal vroedvrouwen. In dat geval zouden er misschien ook geen huilbaby’s bestaan. Dat huilgedrag is ongeveer na 3 maanden voorbij. En dat we daarvoor onze moedermelk gebruiken. Dat bevat de rijpingsmodaliteiten die ze nodig hebben.

Er wordt beweerd dat als een kind te vroeg geboren wordt, een kind op tijd geboren wordt. Het bekken is veranderd. Als een baby later geboren zou worden past de schedel er niet meer door.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is hydrofiel en wat is hydrofoob?

A

Hydrofobe stoffen zijn stoffen die waterafstotend zijn of niet of zeer slecht met water te mengen zijn. Hydrofoob betekent letterlijk ‘watervrezend’. De oorzaak van hydrofobie ligt op moleculair niveau. Water is een polaire verbinding die aangetrokken wordt tot andere polaire verbindingen. Tussen water en apolaire verbindingen bestaat een dergelijke moleculaire aantrekkingskracht niet: deze verbindingen noemt men hydrofoob. Stoffen die deze interacties wel vertonen noemt men hydrofiel.

Een hydrofiele stof lost makkelijk op in polaire vloeistoffen, zoals water of alcohol, en minder goed op in apolaire vloeistoffen, zoals olie. Een hydrofiele stof kan echter toch gemengd met olie worden door gebruik te maken van een emulgator.

In sommige gevallen komen zowel hydrofiele als hydrofobe eigenschappen voor in een enkel molecuul. Een voorbeeld van deze amfifiele moleculen is de fosfolipide die de membranen van cellen vormt. De hydrofobe staart ligt naar binnen toe en de hydrofiele kop ligt naar buiten aan de oppervlaktelaag. Een ander voorbeeld is zeep, dat een hydrofiele kop en een hydrofobe staart heeft, waardoor het oplost in zowel water als olie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom heeft de ene vrouw veel medicatie nodig en de andere weinig?

A

Biotransformatie is een belangrijk proces. Belangrijkste orgaan is de lever (altijd aan denken moeder en kind b.v. met icterus). Oxidatie en conjugatie gebeuren in de lever en zijn individueel bepaald en sterk verschillend. Daarom heeft de één veel van het medicijn nodig en de ander weinig.

Alle producten moeten uiteindelijk geëxcreteerd worden. Belangrijkste orgaan zijn de nieren. Nierlijden kan een grote impact hebben op medicatie. Kind met een hoge bili, veel vocht geven zodat het goed uitgeplast kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke kinderleeftijd heeft een hoger risico op overdracht medicatie vanuit moeder?

A

Hoe jonger, hoe hoger het risico op opname van medicatie (tenzij het kind nauwelijks moedermelk drinkt). Hoe frequenter de voedingen, hoe groter de kans dat de medicatie bij het kindje komt. Van 6 -18 maanden een veel lager risico.

Een medicament dat zich aan vetten bindt zal moeilijker naar de moedermelk gaan. Als een medicament graag in zuur zit zal het gemakkelijker naar de melk gaan. Colostrum, veel vet (opletten). Daarna veel eiwitten. Factoren van het kind zijn ook heel belangrijk. Premature kinderen kunnen meer opnemen, de bloed/hersen barrière is fragieler.

Pas op 7 maanden gaat een kind op zijn nieren kunnen excreteren als een volwassene.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de minimale voeding van een dysmatuur?

1) <1250 gram;
2) 1250-1500 gram;
3) >1500 gram.

A

1) <1250 gram 20 ml/kg/dag + fortifier;
2) <1250-1500 gram 25 ml/kg/dag + fortifier;
3) >1500 gram 30 ml/kg/dag (+ fortifier tot 2000gr is bereikt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van een fortifier? (2)

Wat zit er allemaal in? (5)

A

Fortifier (‘verrijker’) start binnen 1e week pp voor:

1) snellere groei en
2) betere botminiralisatie.

Inhoud:
o Proteïne;
o Energie (glucose);
o Macromineralen;
o Sporenelementen (Ca+, gevolg is verandering vetabsorptie);
o Vitaminen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de top 3 prioriteiten bij borstvoedingspathologie?

A

1) voed de baby;
2) bescherm de melkproductie;
3) los het probleem op.

o Lactatiekundig redeneren (anamnese, probleemstelling, actieplan, evaluatie);
o Back to basics (waar is de fysiologie vast gelopen? waar kan ik de fysiologie helpen?);
o Hulpmiddelen (extra afkolven, bijvoeding, …).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekend sensitiviteit?

A

Sensitiviteit: Wijst op het vermogen van een ouder om de neonatale signalen en impliciete boodschappen:

  • Op te vangen;
  • Te interpreteren;
  • Er gepast op te reageren.

De aard en de kwaliteit van de hechting met de baby is in grote mate afhankelijk van de manier waarop de ouders reageren op de behoeften van hun kind.

Kenmerken van sensitief gedrag:

  1. De ouder schenkt aandacht aan de signalen van het kind en kan zich er op afstemmen;
  2. De ouder maakt een juiste interpretatie van de signalen die het kind geeft (vanuit het perspectief van het kind);
  3. De ouder dient onmiddellijk te reageren en op een adequate manier;
  4. De ouder heeft gevoel voor timing, variatie, flexibiliteit, creativiteit;
  5. De ouder aanvaardt dat het kind eigen wensen en noden heeft en kan zijn interactie afstemmen op de toegankelijkheid van het kind;
  6. Het affect van de ouder moet passend zijn binnen de situatie. Daarnaast staat het affect van de ouder niet los van dat van het kind;
  7. De ouder vertoont geen tegenstrijdigheden tussen verbaal en nonverbaal gedrag;
  8. De ouder moet een conflict met het kind kunnen hanteren en er niet zelf door gefrustreerd raken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekend emotionele betrokkenheid?

A

Emotionele betrokkenheid: Verwijst naar de manier waarop een ouder vanuit een positieve ingesteldheid op een ondersteunende manier voor het kind aanwezig is en hierdoor structuur en veiligheid biedt.

De aard en de kwaliteit van de hechting met de baby is in grote mate afhankelijk van de manier waarop de ouders reageren op de behoeften van hun kind.

Kenmerken van emotionele betrokkenheid:

  1. Sensitiviteit;
  2. Structuur: dit wijst op het vermogen van de ouder om het spoor van het kind te volgen maar indien nodig zodanig grenzen stelt dat het kind op een ander spoor komt;
  3. Niet-intrusiviteit: de ouder bepaalt niet te directief en laat ruimte voor de autonomie van het kind;
  4. Niet-vijandigheid: de ouder werkt het kind noch fysiek, noch verbaal tegen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat typeert een faciliterende moeder?

A
  • Geeft zich over aan de zwangerschap;
  • Geboorte zo natuurlijk mogelijk;
  • Past zich aan aan de baby;
  • Moederschap is instinctief en exclusief;
  • Kans op postnatale depressie is het grootst bij scheiding van de baby;
  • Toegewijde moeder;
  • Past zich volledig aan het kind aan;
  • Ontneemt zichzelf vaak alle kansen tot verder ontplooiing.

Sensitiviteit bevorderen zal veel makkelijker gaan wanneer we zicht hebben op de beleving van het ouderschap. Zo kunnen wij ook vanuit het perspectief van de moeder bepaalde beslissingen en gedragingen begrijpen en ondersteunen. En hoewel we goed weten dat borstvoeding enkel maar ten goede kan komen voor het kind, kunnen we dan ook begrijpen dat borstvoeding niet altijd ten goede komt voor de band tussen moeder en kind.

17
Q

Wat typeert een reciproke moeder?

A
  • Vanaf het begin bewust van de invloed zwangerschap op haar leven;
  • Evenwicht tussen behoeftes baby en behoeftes van zichzelf.

Sensitiviteit bevorderen zal veel makkelijker gaan wanneer we zicht hebben op de beleving van het ouderschap. Zo kunnen wij ook vanuit het perspectief van de moeder bepaalde beslissingen en gedragingen begrijpen en ondersteunen. En hoewel we goed weten dat borstvoeding enkel maar ten goede kan komen voor het kind, kunnen we dan ook begrijpen dat borstvoeding niet altijd ten goede komt voor de band tussen moeder en kind.

18
Q

Wat typeert een regulerende moeder?

A
  • Schermt zich af tegen emoties tijdens de zwangerschap, beoogt zelfdiscipline;
  • Geboorte zoveel mogelijk onder controle;
  • Baby moet zich aanpassen aan moeder;
  • Moederschap is iets aangeleerds en verwisselbaar;
  • Kans op postnatale depressie is het grootst bij gedwongen samenzijn met de baby;
  • Er dreigt een ficatie op de negatieve of de voor het individu bedreigende aspecten van de zwangerschap.

Sensitiviteit bevorderen zal veel makkelijker gaan wanneer we zicht hebben op de beleving van het ouderschap. Zo kunnen wij ook vanuit het perspectief van de moeder bepaalde beslissingen en gedragingen begrijpen en ondersteunen. En hoewel we goed weten dat borstvoeding enkel maar ten goede kan komen voor het kind, kunnen we dan ook begrijpen dat borstvoeding niet altijd ten goede komt voor de band tussen moeder en kind.

19
Q

Wat is de grenswaardes van glucosegehaltes voor een neonaat?

1) Hypoglycemie?
2) Lage waardes hyglycemie?
3) Extreem lage waardes hypoglycemie?

A

Definitie hypoglycemie:
1) < 2.6 mmol/l = hypoglycemie;

2) 2.2-2.5 mmol/l = lage waardes hypoglycemie: afwijkingen in cerebraal functioneren;

3) < 2.2 mmol/l = extreme lage waardes hypoglycemie: verhoogde kans ontwikkelingsstoornis.
- -> Komt voor bij 14% van de gezonde voldragen pasgeborenen.

Bij exclusieve BV zou men nog lagere drempels mogen hanteren, gezien hogere ketonenspiegels compensatoir.

20
Q

Wat is de grenswaardes van glucosegehaltes voor een neonaat?

1) 1-2 uur pp?
2) 3-47 uur pp?
3) 48-72 uur pp?

A

Definitie hypoglycemie:
1) 1-2 uur pp: <1.6 mmol/l;

2) 3-47 uur pp: <2.2 mmol/l;
3) 48-72 uur pp: <2.7 mmol/l.

Bij exclusieve BV zou men nog lagere drempels mogen hanteren, gezien hogere ketonenspiegels compensatoir.

21
Q

Wat zijn symptomen van een neonatale hypoglycemie?

A
Neuroglycopene verschijnselen:
o Lethargie, somnolentie, coma;
o Slechte zuigreflex en drinken;
o Hypotonie;
o Apnees;
o Hypothermie, onstabiele temperatuur;
o Convulsies, myoclonieen.
Sympathicomimetische verschijnselen:
o Onrust, geprikkeld, hoge schrei;
o Tremoren, jittery, levendige Moro;
o Tachypneu;
o Bleekheid, transpiratie;
o Hypothermie, onstabiele temperatuur.

Symptomatische hypoglycemie is ongecompenseerde hypoglycemie.

22
Q

Wat is de behandeling van hypoglycemie bij een asymptomatisch groep met risicofactoren?

Risicogroep:

  • Prematuren;
  • Dysmaturen en macrosoom;
  • Stress bij kind;
  • Hematologische afwijkingen;
  • Aangeboren afwijkingen;
  • Maternale factoren (diabetes, medicatie).
A

Asymptomatisch, maar risicogroep:
o Meteen na geboorte huid-op-huid, < 30 min pp aanleggen;
o Elk 1.5 u aan de borst;
o Controle voor elke voeding tot normalisatie;
o Oraal tenzij persisterend laag of bij niet goed zuigen of niet verdragen van voeding;
 Enkel i.v. glucose stimuleert de insulineproductie en remt glucagon:
 Bevordert neiging tot hypoglycemie nog meer.
 Door voeding te geven: eveneens toevoer van vetten en aminozuren (=precursoren gluconeogenese);
 Lactose in voeding stimuleert minder insuline tov glucose.

23
Q

Wat is de behandeling van hypoglycemie bij een symptomen of glucose <1.1-1.4 mmol/l?

A

Symptomatisch of glucose < 1.1-1.4 mmol/l (20-25 mg/dl):

  • verdacht voor onderliggende ziekte of afwijking (hyperinsulinisme):
    o I.v. glucose naast de voeding;
     Bij symptomen moet glucose > 2.5 mmol/l (45 mg/dl) gebracht worden;
     Bij goede glucose >2.5mmol/l infuus aanhouden om borstvoeding goed op gang te laten komen;
     Na 24 u afbouwen in kleine stapjes met controle 1 u na elke afbouw;
    o Zodra symptomen verdwenen zijn frequent aanleggen en opvolgen ter voorkoming van recidief.
24
Q

Een inadequate melkproductie kan ontstaan door verschillende (gestoorde) ontwikkelingen. Welke zijn dit (+ voorbeelden)?
(3+bijkomende factoren leefstijl moeder)

A

Inadequate melkproductie:

1) Gestoorde mammogenese (glandulair): zeldzaam!
o Te weinig klierweefsel;
o Klinisch: geen borstgroei tijdens zwangerschap;
o Bv. Borsthypoplasie (constitutioneel, na chirurgie of brandwonden).

2) Gestoorde lactogenese 2 (preglandulair): bij 5-15%:
o Hormonale invloeden die melkproduktie inhiberen;
o Klinisch: geen postpartum borstveranderingen (niet op gang komen van melkproduktie, geen colostrum of stuwing);
o Bv. Sheehan, placentaretentie, diabetes, sectio.

3) Gestoorde galactopoese (postglandulair): meest frequent:
o Op gang komen van voldoende produktie na derde dag (vraag-aanbod);
o Klinisch: geen snel oplopende melkvolumes, geen verschil in vullingsgraad voor en na de voeding;
o Bv inadequate borststimulatie: aanbod loopt terug door geringe vraag.

Bijkomende factoren in leefstijl moeder:
o Ondervoeding: < 1800 kcal/d of < 20 kcal/kg.d;
o Vermoeidheid: belangrijk voor vestigen van lactatie eerste weken;
o Roken: nicotine negatief effect op:
 Productie;
 Toeschietreflex.

25
Q

Wat is het beleid bij ondervoeding aan de borst? (3 antwoorden)

A

Beleid bij ondervoeding aan de borst:
1. Wees alert op complicaties –> Hypernatremie, dehydratie, hypoglycemie. Bloedonderzoek;

  1. Voed het kind: Breng kind in goed voedingstoestand –> Bijvoeden;
  2. Bescherm de melkproductie: Optimaliseer borstvoedingsbeleid –> Lactatiekundige.
26
Q

Wat zijn gelijkenissen (2) en verschillen (4) in het botverlies gedurende lactatie en gedurende de menopauzale transitie (MT)?

A

Gelijkenis 1: trabeculair bot (= wervels, pols, bepaalde zones in de heup) worden meer aangesproken dan corticaal bot (= lange beenderen);

Gelijkenis 2: kan snel leiden tot fracturen:
o PLO of pregnancy- and lactation associated osteoporosis = (zeer) zeldzame conditie met fracturen (vooral wervelfracturen), rugpijn ++, lengteverlies.

Verschil 1: veel sneller botverlies tijdens BV = 1-3% per maand ↔ 1-3% per jaar tijdens MT;

Verschil 2: meestal minder ontkoppeling tussen calciumafbraak (botresorptie) en calcium-afzetting (= nieuw-botvorming) tijdens BV ↔ belangrijke ontkoppeling met resorptie&raquo_space; vorming tijdens de MT;

Verschil 3: bijna altijd omkeerbaar na stop BV: 0,5-2% per maand toename van botdensiteit door extra botvorming, afhankelijk van plaats ↔ onomkeerbaar na de MT;

Verschil 4: lang BV/multipariteit is geen risicofactor voor latere osteoporose, mogelijks zelfs protectief ↔ vroege menopauze is risicofactor voor osteoporose.

Calciumsupplementatie heeft geen invloed op het lactationeel botverlies.

27
Q

Wat weet je over calcium (en vitD) gedurende de lactatie?

A
  • Het calciumverlies via de melk tijdens de borstvoeding wordt gecompenseerd door de nieren en botten;
  • Noch de moeder, noch het kind hebben baat bij calciumsuppletie tijdens de borstvoeding (ondanks de suboptimale intake bij de meeste moeders);
  • Borstvoeding gaat gepaard met een omkeerbaar botverlies en is geen risicofactor voor latere osteoporose;
  • Veel moeders hebben vitamine D-insufficiëntie of –deficiëntie.
  • Borstmelk bevat weinig vitamine D: de beste strategie blijft om de pasgeborene te supplementen met 400 IU, eerder dan de moeder met zeer hoge doses.
28
Q

Wat weet je over lactose?

A

Lactose (koolhydraat in moedermelk) levert 40% van energiebehoeften van de boreling, en is osmotisch actief (trekt water aan → melkvolume ↑).

Lactose bestaat uit glucose en galactose; meeste glucose en galactose is afkomstig van glucose in plasma, na een maaltijd:
- 98% voor glucose en
- 68% voor galactose
(Glycerol is de alternatieve bron). Een extra bron van plasma-glucose wordt bekomen door afbraak van glycogeen in de lever.

29
Q

Wat is de extra energie-behoefde gedurende:

1) lactatie?
2) zwangerschap?

A

1) Energiekost van BV is evenredig met melkvolume: 800 ml moedermelk = 560 kcal/dag.
2) Energiekost van BV veel groter dan die van zwangerschap: ~10.000 kcal/266 dagen ≈ 40 kcal/dag

BV zou een gunstige invloed moeten hebben op postpartum gewichtsretentie, maar dat is geen consistent gegeven en andere factoren (gewichtstoename op zich > pariteit, gewicht vóór zws, roken, etc.) lijken belangrijker. Maar vrouwen van 45-58 jaar die al hun kinderen ≥3 md BV gaven, hebben minder intra-abdominaal vet en lagere buikomtrek (-6 cm).

30
Q

Hoe ziet de eliminatie-provocatie-test eruit bij een allergie?

A

1) Klachten;
2) Eliminatietest (2-4 weken);
3) Provocatietest (ter bevestiging diagnose);
4) Eliminatiedieet (minimaal 6 maanden);
5) Herintroduceren (ter bevestiging tolerantie-ontwikkeling).