Medicatie - Hale's Flashcards

1
Q

Medicatie kan verplaatsen in moedermelk als ze… (4 antwoorden)

A
  1. Hoge concentraties in het maternale plasma;
  2. Laag moleculair gewicht (<800);
  3. Laag in proteïne-binding;
  4. Makkelijke hersenpassage.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe verplaatst medicatie zich van moeder naar kind? En waarom verandert dit na 72 uur/ 3 dagen?

A

Meestal door passieve diffusie (evenwichtskrachten tussen plasma-compartiment van moeder - compartiment moedermelk).
Maternale plasma –> door haarvaten naar lactocyten langs alveoli
–> eerste 72 uur: passage door grote openingen in alveoli (Ig, leukocyten, macrofagen, …). Echter, volumes MM zijn klein (30-100ml/dag). Eind eerste week zwellen de alveolaire cellen (o.i.v. prolactine
–> vanaf 72 uur: door dubbellaagse lipidenmembraan van alveolaire cel naar MM.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke determinanten hebben invloed op transitie medicatie naar MM? (5 antwoorden)

Hoe kan je de relatieve zuigelingsdosis berekenen? Wat wordt als veilig beschouwd?

A
  1. Plasmavolume moeder (belangrijkste determinant voor penetratie geneesmiddel);
  2. Zodra medicijn in MM: orale biologische beschikbaarheid;
  3. Ionenvangst (vervorming door pH) bij een hoge pKa, terugvoer medicijn naar moeder stopt;
  4. Aanwezigheid ‘pompsystemen’, bijv. jodium (vermijden!);
    5a. Fysisch-chemische factoren: eiwitbinding - gebonden componenten gaan minder snel over in MM. Bij overgang in moedermelk? Slechte opname door maag-darmkanaal baby;
    5b. Fysisch-chemische factoren: oplossen lipiden - Hoge vetoplosbaarheid? Binnendringen melk en hersenen.

Gebruik relatieve zuigelingsdosis (RID) voor risico-inschatting:
Dosis van kind via melk (mg/kg/dag) : Dosis van de moeder (mg/kg/dag). RID<10% = veilig.

Kies een medicijnen met korte halfwaardetijd, hoge eiwitbinding, lage orale biologische beschikbaarheid, hoog molecuulgewicht, aangepast op vermogen baby.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij het geven van medicatie moet het een en ander bekeken worden. Waarop evalueer je?

A
  • Baby: Leeftijd, gewicht, stabiliteit (icterus?), frequentie voedingen (meest belangrijke criteria);
  • Medicijn: Pediatrisch goedgekeurd geneesmiddel?
  • Dosis vs. leeftijd: hogere leeftijd? betere metabolische capaciteit –> minder risico. Dosis is afhankelijk van melkaanvoer, leeftijd > 1 jaar –> minder MM-inname –> minder risico;
  • Voorkom medicatie die MM-productie remmen (bijv. oestrogenen).

Voorzichtig met medicatie met lange halfwaardetijd, ze kunnen zich ophopen in het plasma van de baby.
Voorzichtig met kruidengeneesmiddelen. Bij gebruik: probeer pure vormen te gebruiken, minimale hoeveelheden.
Een moeder hoeft zelden te stoppen met BV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekend L1-categorie?

Valt binnen de LCR = lactatie risico-categorie

A

L1 = compatibel = medicijn dat is ingenomen door een groot aantal moeders die borstvoeding geven, medicijn is niet oraal biologisch beschikbaar bij kind –> geen risico voor kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekend L2-categorie?

Valt binnen de LCR = lactatie risico-categorie

A

L2 = waarschijnlijk compatibel = medicijn is onderzocht bij een beperkt aantal moeders die borstvoeding geven zonder toename van bijwerkingen kind / aangetoond risico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekend L3-categorie?

Valt binnen de LCR = lactatie risico-categorie

A

L3 = waarschijnlijk compatibel = er zijn geen controle-onderzoeken onder borstvoedende moeders. Risico op ongewenste effecten voor de zuigeling is mogelijk, onderzoeken tonen slecht minimale niet-bedreigende bijwerkingen aan. Potentieel voordeel weegt op tegen potentieel risico. Nieuwe medicijnen komen ook in deze groep terrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekend L4-categorie?

Valt binnen de LCR = lactatie risico-categorie

A

L4 = potentieel gevaarlijk = er zijn aanwijzingen gevonden op risico’s voor zuigeling. Toch kunnen de voordelen zwaarder wegen dan deze risico’s voor het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekend L5-categorie?

Valt binnen de LCR = lactatie risico-categorie

A

L5 = gevaarlijk = medicijn is onderzocht bij moeders die borstvoeding geven, er is een aangetoond significant en gedocumenteerd risico voor het kind. Het risico van het gebruik heft alle voordelen van borstvoeding op. DUS: contra-indicatie van dit medicijn i.c.m. BV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekend T 1/2?

Wat is een geschikte / ongeschikte T 1/2 voor de borstvoeding?

A

T 1/2 = halfwaardetijd (volwassenen) = de tijd waarna van een oorspronkelijke hoeveelheid stof nog precies de helft over is. Hoe korter de halfwaardetijd, hoe beter voor de borstvoeding.

  • Halfwaardetijd van 1-3 uur –> direct voor of na de voeding medicatie innemen;
  • Halfwaardetijd van 12-24 uur –> bij voorkeur alternatief.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekend Vd? Wat is en wat betekent een hoog Vd voor het lichaam?

A
Vd = Distributievolume. Beschrijving hoe wijdverspreid de medicatie in het lichaam wordt gedistribueerd.
Hoge Vd (1-20l/kg) --> hoge opname in lichaamsdelen, blijven niet in bloed (halfwaardetijd plasma of perifere compartiment kan variëren) --> langere duur tot zuivering medicijn uit lichaam.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekend Tmax?

A

Tmax = tijdsinterval van administratie medicijn tot hoogst bereikte maternale plasmaconcentratie. Vermijd BV op deze piek (Cmax). Hoe groter de plasmaconcentratie, des te groter de passieve diffusie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekend MW?

A

MW = moleculair gewicht van een medicijn. Dit is een belangrijke waarde of het medicijn de MM kan penetreren. Medicijnen met een kleine MW (<200) kunnen gemakkelijk in de melk terechtkomen door kleine poriën in de celwanden van het borstepitheel. Medicatie met een hogere MW moeten het lipidenmembraan doorkruisen, waardoor sommige medicatie volledig wordt uitgesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekend M/P? Wat is hoog/laag en wat is het meest geschikt voor de bv?

A

M/P = melk/plasma-verhouding = verhouding tussen concentratie medicatie in de moedermelk en concentratie medicatie in het moederplasma.
- Hoog (> 1-5) is slecht: hoge concentraties in MM;
- Laag (<1) is goede indicator: minimale concentraties in MM.
LET OP! Groot determinant is medicatieconcentratie in het maternale plasma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekend PB?

A

PB = maternale proteïne-binding. De meeste medicatie circuleren in het bloed, gebonden aan bijv. plasma-albumine. Sterk eiwitgebonden medicijnen komen niet makkelijk in MM terecht. Dus grotere eiwitbinding (>90%) zorgt voor verminderde overdracht MM.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekend orale biologische beschikbaarheid?

A

Orale biologische beschikbaarheid = het vermogen van een geneesmiddel om de orale bloedsomloop te bereiken na orale toediening. Goede indicatie van hoeveelheid medicatie die in de bloedbaan van de patiënt terecht komt.
- Lage orale biologische beschikbaarheid –> slechte absorptie in maag-darmkanaal –> meer uitscheiding.

17
Q

Wat betekend pKa?

A

pKa = het pH-gehalte waarbij een medicatie ionisch / niet-ionisch is.
Hoe ‘ionischer’ / basischer het medicijn (pKa > 7,2), hoe minder het in staat is om van het melkcompartiment naar het plasmacompartiment van de moeder over te gaan (door vervorming wordt de medicijn ‘opgesloten in de MM).

18
Q

Beschrijf de weg die een medicijn in een lichaam aflegt (4 fases).

A
  1. Absorptie: beschrijft de mate waarin een medicijn verdwijnt van de absorptieplaats: via maag-darm (oraal, suppo); via huid; via long (aerosols) –> In de circulatie –> naar doelorgaan.
    Absorptie wordt beïnvloed door:
    - Grootte molecuul (MW = moleculair gewicht);
    - Concentratie gradiënt (M/P = melk-plasma-verhouding);
    - Ionisatie-graad (kPh = pH waarbij ionisatie plaatsvindt);
    - Vetoplosbaarheid.
    Bio-availibility = biologische beschikbaarheid = mate waarmee een medicijn aankomt op de plaats van gewenste actie.
    Passieve diffusie, gefaciliteerde diffusie, actief transport d.m.v. carrier.
  2. Distributie: verdeling over lichaamscompartimenten: circulerend plasma; interstitieel vocht; cellulair vocht.
    Verdeling in het bloed –> (binding aan albumine/ glucoproteïne of erytrocyten in bloedbaan) –> diffusie naar buiten bloedbaan –> binding aan weefsels waarvoor de stof affiniteit heeft.
  3. Biotransformatie: Lever, nier, (longen, gastro-intestinaal systeem). Cave: lever- en nierlijden hebben invloed op de farmacologie!
    - Fase I-reactie (oxidatie): producten worden onwerkzaam/ krijgen afwijkingen
    - Fase II-reactie (conjugatie): lichaamsvreemde stof wordt gekoppeld aan lichaamseigen stof (geschikter voor uitscheiding).
  4. Excretie:
    - Urine –> niet-wateroplosbaar? via lever type 1-/2-reacties
    - (Faeces –> enterohepatische kringloop)
    - (moedermelk)
    - ((longen)).