normaalvector, beweging en vectoren Flashcards
1
Q
normaalvector
A
de vector die loodrecht op een lijn staat
2
Q
toepassing normaalvector
A
als n^→=(p,q) is px+py=c de vergelijking van de lijn waar de normaalvector bij hoort
bv. l: (x,y)=(3,2) + t * (3,4)
n^→= r^→L of R=(4,-3)
l: 4x-3y=c
(3,2) invullen
l: 4x-3y=6
3
Q
plaatsvector
A
= r(t)^→= (x(t), y(t))
4
Q
snelheidsvector
A
=v(t)^→=(x’(t), y’(t))
5
Q
baansnelheid
A
=v(t)= ∣v(t)^→∣=√((x’(t)’)² + (y’(t))²)=lengte snelheidsvector
6
Q
versnellingsvector
A
a(t)^→=(x”(t), y”(t))
7
Q
baanversnelling
A
a(t)=v’(t)=[∣v(t)^→∣]’