NLP Definities (compleet) Flashcards

0
Q

Alignment

A

Congruentie (overeenstemming) tussen intenties, overtuigingen, waarden en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Accessing cues

A

Dit zijn subtiele non-verbale gedragingen die aangeven welk zintuiglijk respresentatiesysteem wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: oogpatronen, fysiologie (houding), ademhaling, stemgebruik (toon en tempo) en gebaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Accessing cues

A

Dit zijn subtiele non-verbale gedragingen die aangeven welk zintuiglijk representatiesysteem wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: oogpatronen, fysiologie (houding), ademhaling, stemgebruik (toon en tempo) en gebaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Alsof kader (engels: As-if frame)

A

Een manier om creatief problemen op te lossen door te doen alsof iets al heeft plaatsgevonden (is gebeurd) met de bedoeling om mogelijkheden te onderzoeken. “Stel je nou eens voor dat het wel is gebeurd zoals je wilde, wat was daarvoor nou nodig?”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Afstemmen op (engels: Pacing)

A

Een methode die wordt gebruikt om snel af te stemmen door het eigen gedrag af te stemmen op het gedrag van de ander. Bijvoorbeeld; gebruiken van dezelfde accessing cues van de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Analoge informatie

A

Analoge informatie komt overeen met zintuiglijk waargenomen informatie (het beeld, geluid, gevoel). De twee best bekende vormen van analoge communicatie zijn lichaamsuitdrukking en stembuiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anker (anchor)

A

Een anker is een externe (doelgerichte) stimulus de een bepaalde interne toestand oproept. Ankers zijn spontaan geïmplementeerd of worden doelbewust neergezet. Bijvoorbeeld een liedje genereert misschien een gevoel of herinnert je aan een plek en/of iemand. Er wordt ook gebruik gemaakt van podium ankers (bij het presenteren van theorie en beantwoorden van vragen wordt onderscheidt gemaakt in de presentatieplek).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Anker (anchor)

A

Een anker is een externe (doelgerichte) stimulus die een bepaalde interne toestand oproept. Ankers zijn spontaan geïmplementeerd of worden doelbewust neergezet. Bijvoorbeeld een liedje genereert misschien een gevoel of herinnert je aan een plek en/of iemand. Er wordt ook gebruik gemaakt van podium ankers (bij het presenteren van theorie en beantwoorden van vragen wordt onderscheidt gemaakt in de presentatieplek).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ankerketting

A

Een serie ankers die in een vaststaande volgorde worden geactiveerd zodat in een aantal stappen van een huidige ervaring (stemming) naar een gewenste (stemming) wordt toegewerkt. Het is een techniek die kan worden gebruikt als de gewenste, vermogende stemming aanzienlijk afwijkt van de huidige stemming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ankeren

A

Het proces waarin op het hoogtepunt van een interne ervaring (intense, emotionele stemming) een externe, specifieke stimulus aan deze ervaring gekoppeld wordt. Iedere keer als de externe stimulus opnieuw wordt aangeboden volgt de interne ervaring automatisch. Ankeren kan visueel, auditief, gevoelsmatig via geur en via smaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Associatie (Association)

A

Je zit in de ervaring. De respresentatiesystemen (visueel, auditief, gevoel, geur en smaak) zijn bij de herinnerde ervaring betrokken. Je kijkt vanuit het perspectief van je eigen ogen, je hoort wat je toen hoorde, je voelt wat je toen voelde. Dit noemen we geassocieerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Auditief (Auditory)

A

Betrekking hebbende op geluid, luisteren, horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Back-track (terugspoelen)

A

Je herhaalt in dezelfde tonatie in het kort de informatie die je hebt gehoord, je vat het als het ware samen. Hiervoor gebruik je de sleutelwoorden van de persoon. Handig bij een eenduidige samenvatting tijdens vergaderingen of samenvatten zonder oordeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Change personal history (veranderen persoonlijk geschiedenis)

A

Een NLP techniek (auditief) waarbij ervaringen in het verleden met behulp van je huidige hulpbronnen kunnen worden herbeleefd, met als doel de ervaring met nieuwe keuze mogelijkheden te voeden. Het is een manier om emotionele impact van een herinnering in beweging te zetten. Een negatieve ervaring verandert en/of je kunt nieuwe conclusies/keuzes verbinden aan de ervaring uit het verleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Chunking down

A

Schakelen naar een lager abstractieniveau.

Voorbeeld: van organisatie naar team, van team naar individu, van individu naar gedrag van gedrag naar …etc…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Chunken (schakelen)

A

Schakelen naar een hoger of lager niveau. Informatie wordt globaler weergegeven of juist in kleine stukjes verdeeld.

Er worden drie manieren onderscheiden.

  1. Chunken (schakelen)
  2. Chunking down
  3. Chunking up
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Chunking up

A

Schakelen naar een hoger abstractieniveau, waar meer
abstracte, globale informatie wordt gegeven. Voorbeeld: van organisatie naar markt van markt naar maatschappij van maatschappij naar continent van continent naar ..etc…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Chunking laterally

A

Schakelen op hetzelfde abstractieniveau, waarbij zijwaarts wordt gezocht naar voorbeelden die zijwaartse informatie geven. Voorbeeld: team A, team B, team C zijn voorbeelden van bijvoorbeeld 1 afdeling of 1 organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Circle of excellence

A

NLP techniek waarbij hulpbronnen worden geankerd
(geconditioneerd) aan een ingebeelde cirkel op de grond. Handig bij presentaties en/of situaties waarbij maximale keuzemogelijkheden van belang zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Collapsing anchors (Verwijderen van ankers)

A

NLP techniek voor het neutraliseren van gevoelens (negatief of in positief). Twee geankerde (geconditioneerde) gevoelens worden tegelijkertijd geactiveerd. Er wordt verwarring ervaren doordat beide gevoelens door elkaar lopen, dit verdwijnt snel, waarbij de gewenste hulpbron overstijgend wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Communicatieve sturing, leiden en volgen

A

In staat zijn effectief en efficiënt te communiceren m.b.t. wat je over wilt brengen, bijvoorbeeld doordat je verschillende modellen van de werkelijkheid parallel hanteert. Een gevorderde vorm van feedback geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Competentie

A

Een bekwaamheid die voortkomt uit ervaren gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Communicatiemodel

A

Beschrijving van de structuur van de ervaring. Het model laat zien dat er buiten ons allerlei gebeurtenissen plaatsvinden die wij waarnemen via onze zintuigen. Vanaf het moment dat de externe prikkel, visueel, geluid (woord) gevoel (aanraking), geur of smaak wordt waargenomen, beginnen onze hersens een proces van verwerking. Daarbij passeert die informatie een aantal filters die onder andere te maken met de wijze waarop wij een interne voorstelling hebben gevormd van de
wereld om ons heen.

In de jaren 60 ontdekte Wilder Penfield, wereldberoemd chirurg op het gebied van de aandoening, epilepsie. Na een open hersenoperatie met laag voltage behandeling als neveneffect dat een patiënt zich precieze details van haar verjaardag toen ze drie jaar werd kon aangeven. Wie er waren geweest, de taart, de geur, de plaats etcetera. Waarschijnlijk slaan we als mensen alle informatie op, het één op één weer terughalen daar zit een verwerkingsproces in van verwijderen, generaliseren en vervormingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Contact

A

Terwijl je bij je eigen gevoel blijft, de ander in zijn of haar model van de wereld ontdekken. In contact zijn kan leiden tot verandering van overtuigingen en identiteit bij jezelf en de ander. Ook wel herkenbaar als “open staan voor”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Congruentie

A

Overeenstemming. Een status (state) waarbij omgeving, gedrag, vaardigheden, overtuigingen en doelen met elkaar overeen komen. Als het op je eigen kantoor een puinhoop is en je geeft het belang aan van een “cleandesk policy”, dan blijft het onderwerp op de agenda staan, er verandert niets. Is een onderwerp in overeenstemming met je omgeving, gedrag, vaardigheden, overtuigingen en doelen dan heeft
het onderwerp grote kans van slagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Context

A

De context is de omgeving waarin zich een specifieke situatie voordoet. De context is vaak van belang voor wat de interpretatie van een specifieke ervaring of gebeurtenis betreft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Delen of subpersoonlijkheden

A

Het aanduiden van onafhankelijke programma’s, strategieën of gedrag. Het zien van de mens als het geheel van meerdere subpersoonlijkheden met ieder een eigen wereldmodel en eigen intentie. Het is een NLP techniek en ook bekend onder de naam Voice
Dialogue.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Criterium

A

De waarde die iemand gebruikt om beslissingen te kunnen nemen of een oordeel te kunnen geven over de dingen om hem heen. Een criterium geeft aan wat in een bepaalde context belangrijk is.

Een opsomming van criteria; zien, horen, voelen, mensen, plaatsen, activiteiten, informatie, dingen, eigen, partner, waarnemer, invloed, waardering, resultaatgerichtheid, weg van, naartoe, interne referentie, externe referentie, opties, procedures, proactief, reactief, overeenkomst, verschil, gelijk, polariteit, visie, realisatie, kwaliteitscontrole, relatie, taak, globaal, details, abstract, concreet, teamspeler, individualist, zorgen voor zelf, zorgen voor anderen, verleden, heden, toekomst, lange termijn, korte termijn, kijken, luisteren, lezen, handelen, scepsis, vertrouwen, volgend, leidinggevend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Deletion (weglating)

A

De mens vormt zijn wereldbeeld met filters, de mens laat in het model wat hij van de wereld om zich maakt delen weg, generaliseert en vervormt. Hierdoor verbinden we ons aan een interne voorstelling die niet overeenkomt met de werkelijkheid. Delen uit de dieptestructuur zijn weggelaten, gegeneraliseerd en of vervormt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Dieptestructuur (deep structure)

A

De volledige linguïstische weergave waaruit de oppervlaktestructuur van de taal wordt afgeleid. Taal (woorden) dient als weergave systeem voor onze ervaringen. Mensen delen hun weergave van ervaringen in een linguïstische weergave. De woorden die gebruikt worden en de uitingsvorm, volgorde van woorden en zinnen, verhalen, liederen, uitdrukkingen, intonatie etc., wordt de dieptestructuur genoemd.
Wanneer de mens begint te verwoorden maakt ze een serie keuzes, aangaande de vorm waarin ze hun ervaring meedelen. De out-put in de vorm van woorden wordt binnen de NLP de oppervlaktestructuur genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Digitale informatie

A

Digitale informatie is de verwoording van die zintuiglijke waarneming beschrijving van iets in een taalsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Desidentificatie

A

Het onderkennen en doorbreken van bepaalde identificaties. In veranderwerk, individueel, team, organisatie en/of project is het soms nodig om bepaalde beperkende identificaties te doorbreken. Soms verandert de identiteit doordat aanvullende vaardigheden, processen geïntegreerd worden. Zo ontwikkelt en verandert een individu, team, afdeling, organisatie haar identiteit continu. In NLP-termen gaat het erom doelondersteunende identificaties te hebben, geïnspireerd door Dr. Stephen Wolinsky. Hij beschrijft de “spirituele weg” als de weg waarin uiteindelijk alle identificaties worden opgeheven. Ook bekend
onder de naam Quantum Psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Disney Strategie

A

Een NLP strategie die de componenten creativiteit (fantasie), realisme, en evaluatie (kritiek) onderscheidt en afzonderlijk van elkaar gebruikt bij het ontwikkelen van iets. Brainstormen, verzinnen en uitwerken van ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Dissociatie

A

Het ervaren van een gebeurtenis in het verleden, heden of toekomst van een afstand. Je ervaart niet de emoties van de oorspronkelijke ervaring. Bijvoorbeeld; je ziet jezelf in een vergadering in het verleden, heden of toekomst de dingen doe die je deed, die je doet of gaat doen. Je hoort jezelf denken. Handig om tijdelijk uit een emotie te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Doel- vormvoorwaarden

A

NLP toetst het doel aan de onderstaande 5 vormvoorwaarden SMART
S is het specifiek (passend in de context)
M Is het meetbaar
A Is het acceptabel (verruimt het de keuzemogelijkheden)
R Is het realistisch (haalbaar succes)
T Is het tijdgebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Doel

A

Het doel is de weg van de huidige situatie naar de gewenste situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Down-Time (in jezelf)

A

Een status waarbij je aandacht naar binnen is gericht. Je registreert niet wat er om je heen gebeurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Doorvragen

A

Iemand terugbrengen in drie verschillende fasen van (Kolb); concrete ervaring, reflectie & observatie, abstracte conceptualisatie om uiteindelijk te komen tot fase vier. actief experimenteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Ecologie

A

Binnen de NLP wordt de wisselwerking tussen de persoon en zijn milieu/omgeving bedoeld. Een voorbeeld; soms wordt met vragen de noodzaak om te veranderen vastgesteld. Wat gebeurd er als je niet veranderd? Wat zal er niet gebeuren als je niet verandert. Wat gebeurd
er als je verandert? Wat zal er niet gebeuren als je verandert?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Emoties

A

Emoties zijn combinaties van gevoelens en gedachten die op hun beurt een drijfveer vormen voor gedrag. Een gebeurtenis is neutraal, de mens creëert gedachten bij de gebeurtenis, gedachten creëren gevoel en dat uit zich in gedrag.

Toch lijkt het soms dat een gebeurtenis leidt
tot gedrag en dat emoties er niet toe doen. Een voorbeeld teamsport. Een team komt 0:1 achter te staan in de eerste minuut van de wedstrijd . Op zich is er niets aan de hand, denkt de coach en gebaart en roept. “Hup opnieuw en doe je best, kan gebeuren en er is nog niets
aan de hand” (positief gedrag). Een speler denkt misschien, wat een domme fout en scheld zijn medespeler helemaal verrot. De mede speler denkt ik sta ook helemaal niet op mijn goede plek, dit wordt niks, dat heeft nu iedereen wel gezien ook mijn coach, maar die wil niet luisteren, ik vind het wel best zo en vloekt en gebaart terug (negatief gedrag).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Feedback

A

Feedback is informatie over een proces met betrekking tot een bepaald doel.

Feedback geven
Feedback geven houdt in dat je een bepaalde intentie stuurt. Dit kan opbouwend en corrigerend. Doel is dat de intentie gerealiseerd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Eye accessing cues

A

Zie oogbewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Feedback ontvangen

A

Signalen over jezelf ontvangen en wanneer ze voor je relevant zijn toe te laten en te gebruiken als informatiebron ter beoordeling over je eigen handelen en/of de effecten daarvan in overeenstemming zijn met
je intenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Focus

A

Het vermogen om een positie in te nemen door voor jezelf te bepalen wat je wilt en daar doelgericht aan werken. Of het vermogen om alle zintuiglijke waarnemingen te centraliseren naar een doel. Een staat
van gefocused zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Frame (kader)

A

Binnen NLP verwijst het naar de manier waarop we zaken in verschillende contexten plaatsen zodat ze verschillende betekenissen krijgen. In de politiek wordt gewekt met communicatie frames. Zelf de kleur van de stropdas van een politicus wordt in een frame verweven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Future pacing (afstemmen op de toekomst)

A

Mentaal wordt een voorstelling gemaakt van een toekomstige situatie, waarin de opgetreden verandering wordt getoetst. Doel is te ervaren en zeker te stellen dat het gewenste gedrag in de toekomst automatisch en
op een natuurlijke manier zal plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Fysiologie (Physiology)

A

Hiermee wordt in NLP gedoeld op non-verbale reacties die samenvallen met een innerlijke ervaren toestand of met een interne representatie. Soms zie je in vooraf moeilijk ingeschatte gesprekken, bijvoorbeeld functioneringsgesprekken, waarbij samen nieuwe heldere
afspraken gemaakt worden dat beide partijen dit non-verbaal duidelijk laten zien. Eerst de gespannenheid in het lichaam, later ontspannen en weer iets later met frisse moed er weer tegen aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Gedrag (behaviour)

A

De specifieke acties en reacties, waarmee wij op de omgeving om ons heen inspelen. Gedrag ontstaat door onze gedachten en fysiologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Geblokkeerde status (Stuck State)

A

In een geblokkeerde status ervaart men zich als geblokkeerd of gestrest, hetgeen gepaard gaan met onaangename gevoelens.
Keuzemogelijkheden worden niet meer waargenomen of als niet meer toegankelijk ervaren. De leercyclus van Kolb wordt niet mee doorlopen (willen, doen, beschouwen, analyseren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Gestalt

A

Een verzameling herinneringen die met elkaar verbonden zijn, of die zijn gegroepeerd rond een bepaald onderwerp. Een gegeneraliseerde herinnering van bepaalde situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Generalisatie (generalisation)

A

De mens vormt zijn wereldbeeld met filters, de mens laat in het model wat hij van de wereld om zich heen maakt delen weg, generaliseert en vervormt. Hierdoor verbinden we ons aan een interne voorstelling die niet overeenkomt met de werkelijkheid. Delen uit de dieptestructuur zijn weggelaten, generaliseert en of vervormt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Gestapeld Anker (stacking anchors)

A

Een gestapeld anker is het herhaald ankeren (op dezelfde plaats) van verschillende herinneringen. Het heeft een versterkend effect, het leidt tot een krachtig anker. (Hugo Sloot gebruikt gestapeld anker tijdens het hardlopen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Gevoelens

A

Gemoedstoestanden die de mens in reactie op de buitenwereld kan ervaren. Samenvattend in 5 b’s; blij, boos, bedroefd, bang en bezorgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Gewenste toestand

A

Eindresultaat, gewenste status of gewenste ervaring die een persoon wenst te bereiken.

54
Q

Gustatoir (Gustatory)

A

Betrekking hebbende op smaak en proeven.

55
Q

Herkaderen (Reframing)

A

Een NLP techniek waarbij een betekenis in een ander kader wordt geplaatst. Voorbeeld; “mijn team wil niet luisteren naar mij” ten opzichte van een ander kader “mijn team heeft een autonome positie”.

56
Q

Hiërarchie (Hierarchy)

A

Een manier om gegevens te structureren. Bijvoorbeeld een hiërarchie van criteria, waarbij elk hoger gelegen criterium meer invloed heeft dan de daaronder gelegen criteria.

57
Q

Huidige toestand/status (present state)

A

De subjectieve ervaring van een persoon op dit moment.

58
Q

Hulpbron (resource)

A

Een mentale weergave van het opgeloste probleem/uitdaging. Intern en extern.

Intern; een eigen beleving bij wat helpt bij het oplossen van het probleem en/of uitdaging te overwinnen.

Extern; suggestieve krachten die een probleem of uitdaging overwinnen. Denk bijvoorbeeld aan het placebo-effect.

59
Q

Hypnotische taalpatronen

A

(zie Milton model)

60
Q

Incongruentie (Incongruence)

A

Toestand waarin de non-verbale communicatie niet overeenstemt met de boodschap. Niet volledig verbonden met gewenste doelen; het interne “conflict” komt tot uitdrukking in iemands gedrag. Voorbeeld
van een B-fim; een auteur zegt ik ben zo blij en acteert verdrietig”. (Drama technieken)

61
Q

Identiteit

A

Wie ben jij? De indentiteit stuurt je overtuigingen, vaardigheden en gedrag. Zie ook “logical levels”.

62
Q

Ingebedde opdrachten (embedded commands)

A

Het verdekt aanbieden van opdrachten die zorgen voor actieve deelname van mensen in het proces op het onbewuste gedragsniveau, zonder dat weerstand wordt opgeroepen.

Voorbeeld; Tijdens een overleg kondigt de voorzitter aan; “over 3,5 minuten, beginnen we met agendapunt 4”.

Exacte tijd wordt gegeven, onderliggende opdracht
beëindig discussie. Dit kan met/zonder humor, blij, boos, bedroefd, bang en bezorgd aangekondigd worden.

63
Q

Inhoud (content)

A

Dat wat je zegt en de betekenis ervan.

64
Q

Inlevingsvermogen

A

In staat andermans emoties te herkennen, erkennen en te verduren en op basis daarvan je in de belevingswereld verplaatsen.

65
Q

Innerlijke stem

A

De innerlijke stemmen die eenieder in zich kan hebben.
Subpersoonlijkheden gebruiken soms het auditieve kanaal. Soms zeggen mensen die al jaren zijn afgestudeerd; “ik hoor het mijn leraar nog steeds zeggen en ik hou mij eraan als een wijze les.”

66
Q

Installeren (Installation)

A

Het proces van het verwerven van een nieuwe strategie of gedrag.
Bijvoorbeeld met iets wat je zegt kun je onbewust iets bij een ander installeren. Communiceer daarom zorgvuldig.

67
Q

Intentie

A

Doel van bepaald gedrag. Niet het gedrag zelf.

68
Q

Interne representatie (Internal representation)

A

De manier waarop herinneringen gecodeerd zijn. Oftewel de wijze waarop informatie verwerkt en wordt opgeslagen.

69
Q

Interne dialoog

A

Het gesprek dat mensen in zichzelf voeren en waarmee keuzes worden overwogen en betekenis wordt toegekend aan situaties.

70
Q

Kader (Frame)

A

De context waarin een bepaalde situatie geplaatst kan worden om er betekenis aan te verlenen.

71
Q

Kaderen (Framing)

A

Framing is een NLP techniek waarbij de aandacht van mensen binnen één gebied van betekenis wordt gebracht. Rationele keuzes van mensen worden zo beïnvloed. Framing is een communicatie techniek die mensen ertoe brengt om één betekenis te accepteren boven de andere. Bijvoorbeeld: “Dit hoort u mij niet zeggen.”

72
Q

Kalibreren

A

Op basis van zintuigelijke waarneming een verband leggen met de interne status. Kalibreren doe je bewust om “jumping to conclusion” te voorkomen. Je let op non-verbale reacties die horen bij het probleem of uitdaging. Het is een belangrijke eerste stap in NLP-interventies.
Een veilige kalibratie regel is het vaststellen van minimaal 3x hetzelfde duidelijke handgebaar, ademhaling, kleur of spanning van de huid samen met de interne status. Tijdens het kaartspel pokeren is kalibreren van belang. Het kalibreren van wanneer een persoon bluft of juist goede kaarten in zijn hand heeft, maakt soms het verschil.

73
Q

Kinestetisch (kinaesthetic)

A

Gevoel en beweging

74
Q

Kritiek

A

Persoonlijke mening van een persoon vergeleken met een standaard (standaard kan zijn persoonlijk/politiek/maatschappelijk etc.etc…).

75
Q

Leiden (leading)

A

Je kan leiden, sturen en duwen. Als NLP techniek kan “leiden” uitgelegd worden met het volgende voorbeeld; bij het opgebouwd hebben van rapport met een andere persoon, verander je je gedrag op een manier dat de ander je “geautomatiseerd” gaat volgen in dat gedrag. Pacing en Leading is een belangrijk onderdeel bij het kunnen uitvoeren van andere NLP-technieken.

76
Q

Logische niveaus (Logical levels)

A
Hiërarchisch ingedeeld van gebieden die van belang zijn bij het behalen van bijvoorbeeld persoonlijke doelen. Elk gebied kan ontwikkelt worden om zo bij te dragen aan het gestelde doel. Het indelen van gebieden geeft informatie bij het beschouwen, analyseren en daadkrachtig bepalen wat iemand wil en wat de persoon gaat doen.
Het kan geïntegreerd worden in bijvoorbeeld de leercyclus van Kolb en andere verdiepingsmethodieken. De logical levels zijn opgebouwd uit:
1. Omgeving
2. Gedrag
3. Vaardigheden
4. Overtuigingen
5. Identiteit
6. Spirualiteit.

Gregory Bateson beschrijft de logisch niveaus als volgt.

  1. Een hoger niveau organiseert de informatie op lager niveau.
  2. Verandering op een lager niveau kan veranderingen doorvoeren op het direct hoger niveau
  3. Verandering op een hoger niveau zal verandering op alle lagere niveaus betekenen.

Voorbeelden ten aanzien van een organisatie:

  1. Verander je de identiteit van een organisatie, dan verandert informatie ten opzichte van overtuigingen (wij zijn nog beter), vaardigheden, gedrag en omgeving gaan hierin mee.
  2. Verander je het interieur van een kantoor, dan verander je gedrag,
    misschien vaardigheden, overtuigingen en identiteit.
  3. Wanneer een werknemer promoveert naar leidinggevende verandert zijn/haar identiteit, overtuiging, vaardigheden, gedrag en omgeving.
77
Q

Matching

A

Het overnemen van het gedrag van een ander. Met het doel het tot stand brengen van rapport. Voorbeeld; samen in dezelfde tred wandelen door het bos geeft een extra prettig samenlopend gevoel.
Een andere uitleg is het zien, horen en ervaren van overeenkomsten, het hierdoor makkelijk vinden van aanknopingspunten met mensen.
Handig bij netwerken of aanvullend te zijn bij het samenwerken binnen een organisatie en/of project.

META
Vanuit het Grieks uit te leggen als “boven”. Het geheel omvattend.

78
Q

Metamodel

A

Een meta taal model ontwikkeld door John Grinder en Richard Bandler, waarin taalpatronen worden geïdentificeerd die problematisch/uitdagend en/of dubbelzinnig kunnen zijn.

Het taalmodel heeft de intentie om de oppervlakte structuur (taal) waarin delen zijn weggelaten, vervormd en/of gegeneraliseerd, door middel van vraagstellingen, de ontbrekende delen uit de dieptestructuur (de oorspronkelijke ervaring) te laten achterhalen.
De modelvragen worden gebruikt om de betekenis van de oorspronkelijk ervaring te achterhalen. Het metamodel verbindt taal met de ervaringen en kan worden gebruikt voor het verzamelen van informatie, het verhelderen van betekenissen , het identificeren van beperkingen en het vergroten van keuzemogelijkheden.

79
Q

Meta Programma

A

Metaprogramma’s zijn interne programma’s die je (meestal onbewust) gebruikt om te bepalen welke soort informatie je uit de werkelijkheid filtert en hoe je die informatie verwerkt en waardeert. Je leer en denkstijl. Zie ook Identity Compass.

80
Q

Metapositie

A

Ook wel derde positie. Bekijkend vanuit een toeschouwerspositie

81
Q

Metafoor

A

Is een vorm van beeldspraak waarbij twee of meer ongelijke betekenissen met elkaar worden verenigd in één nieuwe betekenis. Soms
wollig omschreven in een mooi verteld verhaal waar niets is wat het lijkt.

Tot “one-liners” De voorzitter ploegt door de vergadering” of “het is hier een zwijnenstal”.

Een metafoor is een overdrachtelijke uitdrukkingsvorm waarbij een boodschap wordt verpakt in een verhaal of anekdote. Het bewustzijn hoeft de boodschap niet op te pikken, maar het onbewuste kan op het
juiste spoor worden gezet.

82
Q

Mirroring

A

Zie spiegelen.

83
Q

Milton Model

A

Het Milton model wordt beschouwd als het omgekeerde van het Metamodel. Het Milton en Metamodel vormen de basis voor NLP.
Het Milton model beschrijft hoe taal ingezet kan worden in bijvoorbeeld een tot een verandering aanzettende setting
(organisatieverandering/therapeutisch en/of coachend).
Milton taal kan onprecies en kunstig vaag van aard zijn dit ervoor zorgt dat de ander associatief (in zichzelf) een eigen betekenis toevoegt. Door de gehanteerde spraakpatronen gaat de ander over naar een andere stemming die volgens het model het onbewuste opent voor hypnoherapeutische werking.

84
Q

Mismatching

A

Het bewust of onbewust gebruiken van andere gedragspatronen in relatie tot een ander. Resultaat is dat het rapport wordt verbroken en dat de relatie met de ander in een heroriëntatie komt.

Een andere uitleg is het zien, horen en ervaren van verschillen en hierdoor makkelijk vinden van afwijkingen of witte vlekken. Handig bij kwaliteitsanalyses, bij beoordelen van aankopen en onderhandelingen op het scherpst van de snede.

85
Q

Modelleren

A

Het in kaart brengen van gedrag en daarmee vaardigheid. Door bijvoorbeeld goed gedrag van een ander in kaart te brengen is de volgende stap het integreren in jezelf of ze aan een ander te leren.
Modelleren is binnen NLP een basis begrip.

86
Q

Modelleren en sport

A

Tegenwoordig wordt bijvoorbeeld in de sport (nationaal niveau) persoonlijke technieken van topsporters op film gezet en digitaal geanalyseerd tot op milliseconden. Op basis van die informatie worden trainingen ingebouwd om de techniek van de gemodelleerde topsporter te evenaren of te overtreffen.

87
Q

Neuro Linguistisch Programmeren

A

In 1975 hebben John Grinder en Richard Bandler een serie technieken en vaardigheden ontwikkeld op basis van modelleren. Ontleend van Alfred Korzybski (1950†0) grondlegger van de algemene semantiek
(Algemene semantiek is de filosofie die de reactie behandelt op hetgeen wat om ons heen gebeurt en de betekenis die we daaraan geven).

88
Q

Een definitie van NLP

A
  1. Studie van de subjectieve ervaring
  2. Modelleren
  3. Communicatie technologie

NLP onderzoekt patronen of programma’s die zich uiten verbaal en nonverbaal. Daarbij is het aandachtspunt de zintuigen, de verwerking van de informatie die de zintuigen opnemen, de wijze waarop de opgenomen en verwerkte informatie zich uit.

89
Q

Nominalisatie

A

Nominalisatie of substantiveren is het veranderen in een zelfstandig naamwoord van een woord dat tot een andere klasse behoort. In theorie kan dat met elk woord. In NLP hebben we de definitie iets meer precies gesteld. We zeggen dan: ‘Een proces veranderd in een zelfstandig naamwoord’

Nominalisatie
We houden het even bij het veranderen van een proces in een zelfstandig naamwoord. Oftewel we maken van beweging een stilstand. Voorbeelden van dit soort nominalisaties zijn motivatie of begrip.

Een manier om te weten of iets een nominalisatie is, is om je het volgende af te vragen:

Kan het in een kruiwagen?

En soms een hele grote kruiwagen zoals bij ‘het huis’ ;-)

Kan het niet in een kruiwagen zoals bij het woord ‘motivatie’ dan spreken we over een nominalisatie.

90
Q

Non-Verbaal

A

Zonder woorden (geluid) communiceren.

91
Q

Olfactoir (olfactory)

A

Betrekking hebben op het reukzintuig, ruiken.

92
Q

Neutrale stand (separator state)

A

In een onderbrekende status/toestand ervaar je een neutrale of niet emotionele toestand. Handig om een andere actuele toestand te onderbreken.

93
Q

Oogbewegingen (eye accessing cues)

A

Oogbewegingen in een bepaalde richting kunnen een indicatie zijn (na-kalibratie) voor het visueel, auditief of kinestetisch leer en denkstijl.

Als je recht voor iemand staat:
Ogen rechts naar boven: Visuele herinnering
Ogen links naar boven: Visuele constructie
Ogen horizontaal naar rechts opzij: Auditieve herinnering
Ogen horizontaal naar links: Auditieve constructie (hoe zou iets klinken?)
Ogen rechts naar beneden: Auditief digitaal (ja/nee en goed/fout dialogen)
Ogen links naar beneden: Kinesthetisch

94
Q

Oppervlakte structuur (surface structure)

A

De woorden waarmee een beschrijving wordt gegeven van een interne re-presentatie die gebaseerd is op zintuiglijke waarneming. De oppervlakte structuur is de weergave. De uitspraak “Ik heb iets meegemaakt dat met geen pen valt te beschrijven” of “ik heb er geen
woorden voor” geeft de beperking aan van de oppervlakte structuur.

95
Q

Out framing

A

Bepaalde mogelijke bezwaren worden uitgesloten door het zetten van een kader. Ik zal elke vraag beantwoorden behalve de vragen behorende bij deze kwestie die zullen in een later stadium worden beantwoord. Out framing is een handige communicatie techniek bij
vergaderingen of presentaties.

96
Q

Overtuiging (Belief)

A

Een overtuiging is een generalisatie over de werkelijkheid, op basis van een beperkt aantal ervaringen. Op basis van overtuigingen creëert de
mens haar eigen model van de wereld.
Het zijn beweringen die voor jezelf waarheid bevatten. Het zijn geen feiten die meetbaar en waarneembaar zijn. Een overtuiging heeft drie elementen in zich. Een betekenis (conclusie), een bewijs en een waarde.

97
Q

Patroon doorbreken (Patern interrupt)

A

Een gedragspatroon doorbreken. Dit doe je door het patroon op een andere manier te benaderen. Voorbeeld; je steekt de hand uit om een ander te begroeten, de ander doet dat ook, maar voordat het komt tot
het daadwerkelijk handen schudden stop je de handeling dit schept verwarring en vanuit deze “onmogelijke ervaring” ga je naar de reactie die je wilt creëren.

98
Q

Predikaten

A

Proceswoorden (zoals werkwoorden, bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden) die iemand gebruikt om een onderwerp te beschrijven. Predikaten worden binnen NLP gebruikt om te achterhalen welk representatiesysteem
iemand op zeker moment gebruikt om informatie
te verwerken. Het leer en denksysteem wordt blootgelegd.

Bijvoorbeeld; “Zoals ik het zie” (V), “Zoals ik het hoor” (A), “Zoals ik het voel” (K)

99
Q

Primaire gevoelens

A

De impuls of het gevoel dat in een situatie het eerst ontstaat.

100
Q

Primair representatiesysteem

A

Het voorkeursysteem om intern opgeslagen informatie naar buiten te brengen. Herkenbaar aan predikaten.

101
Q

Proces en inhoud

A

Inhoud is wat je doet, terwijl proces is hoe je doet. Wat je zegt is de inhoud, hoe je het zegt is het proces. NLP is vooral geïnteresseerd in het proces. Hoe doen de mensen de dingen die ze doen.

102
Q

Processturing

A

Inhoud en proces, kennis en emotie beiden hebben een

succesbepalende rol in processturing. Door beide effectief op te pakken ben je in staat een groepsproces te sturen.

103
Q

Rapport

A

Het makkelijk tot stand brengen van vertrouwen, harmonie en samenwerking door de ander te ontmoeten in zijn of haar model van de wereld.

Rapport is kenmerkend in:

  1. Vertrouwen
  2. Gevoelsmatige betrokkenheid
  3. Bereidheid om elkaar te volgen (volgen en leiden)
  4. Respect voor elkaars model van de wereld
  5. Sterk op elkaar gerichte aandacht

Er wordt beweerd dat 80% van een succesvol (coaching) gesprek afhankelijk is van de relatie tussen beiden, 20% welke techniek wordt aangeboden.

Reframing
Zie herkaderen

104
Q

Representatiesystemen

A

De vijf zintuigen; zien, horen, voelen, proeven en ruiken.

105
Q

Resource

A

Zie hulpbron

106
Q

Schaduw kant

A

De kant van jezelf die je soms liever niet ziet en waar anderen zich soms aan storen. Het leidt regelmatig tot gedrag dat dwars op je intenties lijkt te staan.

107
Q

Secundaire gevoelens

A

“Ik ben niet boos maar wel verdrietig”. In dit voorbeeld kan verdrietig als secundair worden opgevat en wordt in deze context als meer acceptabel gewaardeerd, boven het primaire gevoel.

108
Q

Sensaties

A

De verschillen die onze zintuigen kunnen waarnemen. Licht/donker, warm/koud, lawaai/stilte etc.

109
Q

Separator state

A

Zie neutrale status/toestand

110
Q

Sleight of Mouth patterns

A

Verbale herkaderingen die je op conversatieniveau gebruikt om belemmerende of beperkende overtuigingen te veranderen. Om iemand meer keuzes te geven.
Het is een NLP techniek om de aandacht en perceptie van iemand zo te sturen naar een andere, nieuwe ervaring.

Voorbeeld: Hij/zij heeft mij in de steek gelaten dus kan ik niet gelukkig zijn.
Intentie – wat is het voordeel van niet gelukkig zijn?
Definieer opnieuw - wat is gelukkig zijn precies voor jou?
Consequentie - Wat gebeurt er als je niet gelukkig bent?
Chunk Down- Zijn er kleine dingen in het leven waar je wel gelukkig van wordt?
Chunk up – Wat betekend het voor je als je gelukkig bent?
Anologie – Er zijn heel veel mensen die in de steek gelaten zijn en gelukkig zijn.
Reframing – Betekend dit dat je altijd niet gelukkig bent?
Andere outcome – Je hebt nu de vrijheid om anderen te ontmoeten.
Ander wereldmodel – Heeft iedereen daar last van als ze in de steek worden gelaten?
Realiteitstrategie – Hoe weet je dat het waar is? Wat doen anderen om zich zo te voelen?
Tegenvoorbeeld – Mijn buurvrouw is in de steek gelaten door haar vriend, die haar domineerde, zij is nu gelukkig.
Hiërarchie van criteria – Wat is er belangrijker dan “niet gelukkig zijn”?
Pas het toe op de spreker – Hoe lastig is het om “niet gelukkig zijn” te veranderen?
Meta kader – Waar moet je overtuigd van zijn om wel gelukkig te zijn?

111
Q

Spiegelen (mirroring)

A

Het gedrag van een ander nadoen in spiegelbeeld. Een eerste stap om rapport op te bouwen. Soms ervaar je direct het wereldbeeld van de ander.

112
Q

Stimulus respons

A

De basis voor het ankeren. Gedemonstreerd door Ivan P. Pavlov hij legde een verband tussen het rinkelen van een belletje en speekselvorming bij een hond. Het is een natuurlijk leerproces.

113
Q

Strategie

A

Een opeenvolging van stappen die tot een gewenst resultaat (moeten) leiden. Bijvoorbeeld een aankoopstrategie van iemand kan zijn. Na het te hebben gezien en erover hebben gelezen en erover hebben gehoord en er mee hebben gewerkt is de persoon compleet overtuigd dat dit de auto is van zijn/haar dromen.

114
Q

Structuur

A

Ordening van elementen en hun onderliggende relaties

115
Q

Swish Pattern

A

Een veranderingspatroon waarbij je een negatief beeld laat wegvegen door een positief beeld en positieve beeld verankerd wordt.

116
Q

Synesthesie (synaesthesia)

A

Samenwerking tussen zintuigen.
Voorbeelden;
Je ziet een muis en raakt in paniek. De persoon in kwestie realiseert zich vaak niet wat er gebeurt of een prettig achtergrond muziek brengt mensen in een prettig gevoel dat misschien aanzet tot een aankoop of dat ze langer in de winkel blijven.

117
Q

Tijdlijn (timeline)

A

Verleden, heden en toekomst zijn oproepbaar in ons. We kunnen beelden, geluiden, gevoelens, geuren en smaken op een tijdlijn plaatsen en zo ervaringen terughalen in het hier en nu zetten en verplaatsen naar de toekomst.

118
Q

Trance

A

Een veranderde bewustzijnstoestand door een naar binnen gerichte concentratie en een beperkte externe aandacht.

119
Q

Transderivationeel zoeken

A

Het zoekproces in iemands herinnering naar andere ervaringen waarvan het huidige gedrag is afgeleid.

120
Q

Tweede positie (second position)

A

Waarnemingspositie vanuit de ander. Je bekijkt of ervaart de situatie vanuit de ander zijn/haar perspectief.

121
Q

Tweede winst (secundaire gain)

A

Een roker die rookt omdat het hem/haar een houding geeft in gezelschap of hem/haar helpt ontspannen.

122
Q

Up time

A

Status waarbij je aandacht volledig naar buiten is gericht. Je besteed geen aandacht aan interne processen.

123
Q

Utiliseren (utilization)

A

Een NLP techniek waarbij je specifiek gedrag of strategie overneemt met het doel de reactie van een ander te beïnvloeden. Terwijl je in een vergadering zit geef je aan dat de lege stoel vandaag bezet wordt door iemand die niet aanwezig kon zijn. Je gebruikt een lege stoel om
aanwezigheid te genereren.

124
Q

Vaardigheden

A

Een gedragsmogelijkheid waarover iemand bezit.

125
Q

Verantwoordingsvermogen

A

Het vermogen je in het contact met andere betrokkenen in een bepaalde situatie te verantwoorden.

126
Q

Waarden

A

De dingen die we belangrijk vinden. Er kan een onderscheidt gemaakt worden in doelwaarden daar waar je naar streeft en bestaande waarden die je als vanzelfsprekend ervaart. Een onderdeel van Identity
Compass is het indelen van uw waarden.

127
Q

Waarnemingsposities

A

Visualisatietechnieken hanteren drie waarnemingsposities.
Eerste positie: Eigen perspectief
Tweede positie: Perspectief vanuit de ander
Derde positie: Waarnemer van eerste en tweede positie (helicopterview)

128
Q

Waarnemer

A

Waarnemingspositie waarin je gedissocieerd van jezelf en de ander, de interactie waarneemt tussen jezelf en de ander. In een interview tussen Mart Smeets en Erben Wennemars vertelde Erben over de visualisatie
technieken die hij geleerd had en soms lachend samen oefende met Gianne Romme. Een van de visualisatie technieken was de waarnemingspositie. Hij ging dan boven in de schaatstribune zitten en maakte een voorstelling van zichzelf op de schaatsbaan zijn rondjes
draaiende in de gefantaseerde perfectie. Stilzittend oefende hij op deze wijze zijn linker en rechterhersenhelft. Later hoefde hij het niet meer
bovenin de tribune te oefenen maar kon hij het overal waar hij maar wilde.

129
Q

Wereldmodel

A

Een interne re-presentatie van een persoon. Opgebouwd vanuit samenhangende verwachtingen en overtuigingen. Hiermee worden ervaringen geordend en een model van de wereld wordt gemaakt.

130
Q

Weglaten

A

Zie Deletie

131
Q

Zelf motivatie

A

Je motieven verwoorden en omzet in doelen en in acties en in staat zijn aandacht blijvend te richten op het doel. Het hebben van een intern referentie kader.

132
Q

Zelfreflectie

A

Je eigen gevoelens en gedachten kunnen registeren en te benoemen. Het nemen van verantwoordelijkheid van je eigen gedrag.

133
Q

Zoeksysteem (leadsystem)

A

Het zintuiglijk systeem dat gebruikt wordt bij het terugvinden of ontwikkelen van informatie uit het verleden, heden en toekomst.