NLP Definities 82 - 108 Flashcards

1
Q

Mirroring

A

Zie spiegelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Milton Model

A

Het Milton model wordt beschouwd als het omgekeerde van het Metamodel. Het Milton en Metamodel vormen de basis voor NLP. Het Milton model beschrijft hoe taal ingezet kan worden in bijvoorbeeld een tot een verandering aanzettende setting (organisatieverandering/therapeutisch en/of coachend). Milton taal kan onprecies en kunstig vaag van aard zijn dit ervoor zorgt dat de ander associatief (in zichzelf) een eigen betekenis toevoegt. Door de gehanteerde spraakpatronen gaat de ander over naar een andere stemming die volgens het model het onbewuste opent voor hypnoherapeutische werking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mismatching

A

Het bewust of onbewust gebruiken van andere gedragspatronen in relatie tot een ander. Resultaat is dat het rapport wordt verbroken en dat de relatie met de ander in een heroriëntatie komt. Een andere uitleg is het zien, horen en ervaren van verschillen en hierdoor makkelijk vinden van afwijkingen of witte vlekken. Handig bij kwaliteitsanalyses, bij beoordelen van aankopen en onderhandelingen op het scherpst van de snede.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Modelleren

A

Het in kaart brengen van gedrag en daarmee vaardigheid. Door bijvoorbeeld goed gedrag van een ander in kaart te brengen is de volgende stap het integreren in jezelf of ze aan een ander te leren. Modelleren is binnen NLP een basis begrip.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Modelleren en sport

A

Tegenwoordig wordt bijvoorbeeld in de sport (nationaal niveau) persoonlijke technieken van topsporters op film gezet en digitaal geanalyseerd tot op milliseconden. Op basis van die informatie worden trainingen ingebouwd om de techniek van de gemodelleerde topsporter te evenaren of te overtreffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Neuro Linguistisch Programmeren

A

In 1975 hebben John Grinder en Richard Bandler een serie technieken en vaardigheden ontwikkeld op basis van modelleren. Ontleend van Alfred Korzybski (1950†0) grondlegger van de algemene semantiek (Algemene semantiek is de filosofie die de reactie behandelt op hetgeen wat om ons heen gebeurt en de betekenis die we daaraan geven).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een definitie van NLP

A
  1. Studie van de subjectieve ervaring
  2. Modelleren
  3. Communicatie technologie

NLP onderzoekt patronen of programma’s die zich uiten verbaal en non-verbaal. Daarbij is het aandachtspunt de zintuigen, de verwerking van de informatie die de zintuigen opnemen, de wijze waarop de opgenomen en verwerkte informatie zich uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nominalisatie

A

Nominalisatie of substantiveren is het veranderen in een zelfstandig naamwoord van een woord dat tot een andere klasse behoort. In theorie kan dat met elk woord.

In NLP hebben we de definitie iets meer precies gesteld. We zeggen dan: ‘Een proces veranderd in een zelfstandig naamwoord’ Nominalisatie.

We houden het even bij het veranderen van een proces in een zelfstandig naamwoord. Oftewel we maken van beweging een stilstand. Voorbeelden van dit soort nominalisaties zijn motivatie of begrip. Een manier om te weten of iets een nominalisatie is, is om je het volgende af te vragen:Kan het in een kruiwagen? En soms een hele grote kruiwagen zoals bij ‘het huis’ ;-)

Kan het niet in een kruiwagen zoals bij het woord ‘motivatie’ dan spreken we over een nominalisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Non-Verbaal

A

Zonder woorden (geluid) communiceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Olfactoir (olfactory)

A

Betrekking hebben op het reukzintuig, ruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Neutrale stand (separator state)

A

In een onderbrekende status/toestand ervaar je een neutrale of niet emotionele toestand. Handig om een andere actuele toestand te onderbreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oogbewegingen (eye accessing cues)

A

Oogbewegingen in een bepaalde richting kunnen een indicatie zijn (na-kalibratie) voor het visueel, auditief of kinestetisch leer en denkstijl.

Als je recht voor iemand staat: Ogen rechts naar boven: Visuele herinnering
Ogen links naar boven: Visuele constructie
Ogen horizontaal naar rechts opzij: Auditieve herinnering
Ogen horizontaal naar links: Auditieve constructie (hoe zou iets klinken?)
Ogen rechts naar beneden: Auditief digitaal (ja/nee en goed/fout dialogen)
Ogen links naar beneden: Kinesthetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Oppervlakte structuur (surface structure)

A

De woorden waarmee een beschrijving wordt gegeven van een interne re-presentatie die gebaseerd is op zintuiglijke waarneming. De oppervlakte structuur is de weergave. De uitspraak “Ik heb iets meegemaakt dat met geen pen valt te beschrijven” of “ik heb er geenwoorden voor” geeft de beperking aan van de oppervlakte structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Out framing

A

Bepaalde mogelijke bezwaren worden uitgesloten door het zetten van een kader. Ik zal elke vraag beantwoorden behalve de vragen behorende bij deze kwestie die zullen in een later stadium worden beantwoord. Out framing is een handige communicatie techniek bijvergaderingen of presentaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Overtuiging (Belief)

A

Een overtuiging is een generalisatie over de werkelijkheid, op basis van een beperkt aantal ervaringen. Op basis van overtuigingen creëert de mens haar eigen model van de wereld. Het zijn beweringen die voor jezelf waarheid bevatten. Het zijn geen feiten die meetbaar en waarneembaar zijn. Een overtuiging heeft drie elementen in zich. Een betekenis (conclusie), een bewijs en een waarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Patroon doorbreken (Patern interrupt)

A

Een gedragspatroon doorbreken. Dit doe je door het patroon op een andere manier te benaderen. Voorbeeld; je steekt de hand uit om een ander te begroeten, de ander doet dat ook, maar voordat het komt tothet daadwerkelijk handen schudden stop je de handeling dit schept verwarring en vanuit deze “onmogelijke ervaring” ga je naar de reactie die je wilt creëren.

17
Q

Predikaten

A

Proceswoorden (zoals werkwoorden, bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden) die iemand gebruikt om een onderwerp te beschrijven. Predikaten worden binnen NLP gebruikt om te achterhalen welk representatiesysteemiemand op zeker moment gebruikt om informatiete verwerken. Het leer en denksysteem wordt blootgelegd.Bijvoorbeeld; “Zoals ik het zie” (V), “Zoals ik het hoor” (A), “Zoals ik het voel” (K)

18
Q

Primaire gevoelens

A

De impuls of het gevoel dat in een situatie het eerst ontstaat.

19
Q

Primair representatiesysteem

A

Het voorkeursysteem om intern opgeslagen informatie naar buiten te brengen. Herkenbaar aan predikaten.

20
Q

Proces en inhoud

A

Inhoud is wat je doet, terwijl proces is hoe je doet. Wat je zegt is de inhoud, hoe je het zegt is het proces. NLP is vooral geïnteresseerd in het proces. Hoe doen de mensen de dingen die ze doen.

21
Q

Processturing

A

Inhoud en proces, kennis en emotie beiden hebben eensuccesbepalende rol in processturing. Door beide effectief op te pakken ben je in staat een groepsproces te sturen.

22
Q

Rapport

A

Het makkelijk tot stand brengen van vertrouwen, harmonie en samenwerking door de ander te ontmoeten in zijn of haar model van de wereld.

Rapport is kenmerkend in:

  1. Vertrouwen
  2. Gevoelsmatige betrokkenheid
  3. Bereidheid om elkaar te volgen (volgen en leiden)
  4. Respect voor elkaars model van de wereld
  5. Sterk op elkaar gerichte aandacht

Er wordt beweerd dat 80% van een succesvol (coaching) gesprek afhankelijk is van de relatie tussen beiden, 20% welke techniek wordt aangeboden.

23
Q

Representatiesystemen

A

De vijf zintuigen; zien, horen, voelen, proeven en ruiken.

24
Q

Resource

A

Zie hulpbron

25
Q

Schaduw kant

A

De kant van jezelf die je soms liever niet ziet en waar anderen zich soms aan storen. Het leidt regelmatig tot gedrag dat dwars op je intenties lijkt te staan.

26
Q

Secundaire gevoelens

A

“Ik ben niet boos maar wel verdrietig”. In dit voorbeeld kan verdrietig als secundair worden opgevat en wordt in deze context als meer acceptabel gewaardeerd, boven het primaire gevoel.

27
Q

Reframing

A

Zie herkaderen