NLP Definities 55 - 81 Flashcards

1
Q

Gustatoir (Gustatory)

A

Betrekking hebbende op smaak en proeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Herkaderen (Reframing)

A

Een NLP techniek waarbij een betekenis in een ander kader wordt geplaatst. Voorbeeld; “mijn team wil niet luisteren naar mij” ten opzichte van een ander kader “mijn team heeft een autonome positie”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hiërarchie (Hierarchy)

A

Een manier om gegevens te structureren. Bijvoorbeeld een hiërarchie van criteria, waarbij elk hoger gelegen criterium meer invloed heeft dan de daaronder gelegen criteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Huidige toestand/status (present state)

A

De subjectieve ervaring van een persoon op dit moment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hulpbron (resource)

A

Een mentale weergave van het opgeloste probleem/uitdaging. Intern en extern. Intern; een eigen beleving bij wat helpt bij het oplossen van het probleem en/of uitdaging te overwinnen. Extern; suggestieve krachten die een probleem of uitdaging overwinnen. Denk bijvoorbeeld aan het placebo-effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hypnotische taalpatronen

A

(zie Milton model)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Incongruentie (Incongruence)

A

Toestand waarin de non-verbale communicatie niet overeenstemt met de boodschap. Niet volledig verbonden met gewenste doelen; het interne “conflict” komt tot uitdrukking in iemands gedrag. Voorbeeld van een B-fim; een auteur zegt ik ben zo blij en acteert verdrietig”. (Drama technieken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Identiteit

A

Wie ben jij? De identiteit stuurt je overtuigingen, vaardigheden en gedrag. Zie ook “logical levels”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ingebedde opdrachten (embedded commands)

A

Het verdekt aanbieden van opdrachten die zorgen voor actieve deelname van mensen in het proces op het onbewuste gedragsniveau, zonder dat weerstand wordt opgeroepen. Voorbeeld; Tijdens een overleg kondigt de voorzitter aan; “over 3,5 minuten, beginnen we met agendapunt 4”. Exacte tijd wordt gegeven, onderliggende opdrachtbeëindig discussie. Dit kan met/zonder humor, blij, boos, bedroefd, bang en bezorgd aangekondigd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inhoud (content)

A

Dat wat je zegt en de betekenis ervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Inlevingsvermogen

A

In staat andermans emoties te herkennen, erkennen en te verduren en op basis daarvan je in de belevingswereld verplaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Innerlijke stem

A

De innerlijke stemmen die eenieder in zich kan hebben.

Subpersoonlijkheden gebruiken soms het auditieve kanaal. Soms zeggen mensen die al jaren zijn afgestudeerd; “ik hoor het mijn leraar nog steeds zeggen en ik hou mij eraan als een wijze les.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Installeren (Installation)

A

Het proces van het verwerven van een nieuwe strategie of gedrag. Bijvoorbeeld met iets wat je zegt kun je onbewust iets bij een ander installeren. Communiceer daarom zorgvuldig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Intentie

A

Doel van bepaald gedrag. Niet het gedrag zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Interne representatie (Internal representation)

A

De manier waarop herinneringen gecodeerd zijn. Oftewel de wijze waarop informatie verwerkt en wordt opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Interne dialoog

A

Het gesprek dat mensen in zichzelf voeren en waarmee keuzes worden overwogen en betekenis wordt toegekend aan situaties.

17
Q

Kader (Frame)

A

De context waarin een bepaalde situatie geplaatst kan worden om er betekenis aan te verlenen.

18
Q

Kaderen (Framing)

A

Framing is een NLP techniek waarbij de aandacht van mensen binnen één gebied van betekenis wordt gebracht. Rationele keuzes van mensen worden zo beïnvloed. Framing is een communicatie techniek die mensen ertoe brengt om één betekenis te accepteren boven de andere. Bijvoorbeeld: “Dit hoort u mij niet zeggen.”

19
Q

Kalibreren

A

Op basis van zintuigelijke waarneming een verband leggen met de interne status. Kalibreren doe je bewust om “jumping to conclusion” te voorkomen. Je let op non-verbale reacties die horen bij het probleem of uitdaging. Het is een belangrijke eerste stap in NLP-interventies. Een veilige kalibratie regel is het vaststellen van minimaal 3x hetzelfde duidelijke handgebaar, ademhaling, kleur of spanning van de huid samen met de interne status.

Tijdens het kaartspel pokeren is kalibreren van belang. Het kalibreren van wanneer een persoon bluft of juist goede kaarten in zijn hand heeft, maakt soms het verschil.

20
Q

Kinestetisch (kinaesthetic)

A

Gevoel en beweging

21
Q

Kritiek

A

Persoonlijke mening van een persoon vergeleken met een standaard (standaard kan zijn persoonlijk/politiek/maatschappelijk etc.etc…).

22
Q

Leiden (leading)

A

Je kan leiden, sturen en duwen. Als NLP techniek kan “leiden” uitgelegd worden met het volgende voorbeeld; bij het opgebouwd hebben van rapport met een andere persoon, verander je je gedrag op een manier dat de ander je “geautomatiseerd” gaat volgen in dat gedrag. Pacing en Leading is een belangrijk onderdeel bij het kunnen uitvoeren van andere NLP-technieken.

23
Q

Logische niveaus (Logical levels)

A

Hiërarchisch indeling van gebieden die van belang zijn bij het behalen van bijvoorbeeld persoonlijke doelen. Elk gebied kan ontwikkelt worden om zo bij te dragen aan het gestelde doel. Het indelen van gebieden geeft informatie bij het beschouwen, analyseren en daadkrachtig bepalen wat iemand wil en wat de persoon gaat doen. Het kan geïntegreerd worden in bijvoorbeeld de leercyclus van Kolb en andere verdiepingsmethodieken. De logical levels zijn opgebouwd uit:

  1. Omgeving
  2. Gedrag
  3. Vaardigheden
  4. Overtuigingen
  5. Identiteit
  6. Spirualiteit.

Gregory Bateson beschrijft de logisch niveaus als volgt.
1. Een hoger niveau organiseert de informatie op lager niveau.

  1. Verandering op een lager niveau kan veranderingen doorvoeren op het direct hoger niveau.
  2. Verandering op een hoger niveau zal verandering op alle lagere niveaus betekenen.Voorbeelden ten aanzien van een organisatie:
  3. Verander je de identiteit van een organisatie, dan verandert informatie ten opzichte van overtuigingen (wij zijn nog beter), vaardigheden, gedrag en omgeving gaan hierin mee.
  4. Verander je het interieur van een kantoor, dan verander je gedrag, misschien vaardigheden, overtuigingen en identiteit.
  5. Wanneer een werknemer promoveert naar leidinggevende verandert zijn/haar identiteit, overtuiging, vaardigheden, gedrag en omgeving.
24
Q

Matching

A

Het overnemen van het gedrag van een ander met het doel het tot stand brengen van rapport.

Voorbeeld; samen in dezelfde tred wandelen door het bos geeft een extra prettig samenlopend gevoel. Een andere uitleg is het zien, horen en ervaren van overeenkomsten, het hierdoor makkelijk vinden van aanknopingspunten met mensen. Handig bij netwerken of aanvullend te zijn bij het samenwerken binnen een organisatie en/of project. META Vanuit het Grieks uit te leggen als “boven”. Het geheel omvattend.

25
Q

Metamodel

A

Een meta taal model ontwikkeld door John Grinder en Richard Bandler, waarin taalpatronen worden geïdentificeerd die problematisch/uitdagend en/of dubbelzinnig kunnen zijn. Het taalmodel heeft de intentie om de oppervlakte structuur (taal) waarin delen zijn weggelaten, vervormd en/of gegeneraliseerd, door middel van vraagstellingen, de ontbrekende delen uit de dieptestructuur (de oorspronkelijke ervaring) te laten achterhalen. De modelvragen worden gebruikt om de betekenis van de oorspronkelijk ervaring te achterhalen. Het metamodel verbindt taal met de ervaringen en kan worden gebruikt voor het verzamelen van informatie, het verhelderen van betekenissen, het identificeren van beperkingen en het vergroten van keuzemogelijkheden.

26
Q

Meta Programma

A

Metaprogramma’s zijn interne programma’s die je (meestal onbewust) gebruikt om te bepalen welke soort informatie je uit de werkelijkheid filtert en hoe je die informatie verwerkt en waardeert. Je leer en denkstijl. Zie ook Identity Compass.

27
Q

Metapositie

A

Ook wel derde positie. Bekijkend vanuit een toeschouwerspositie.