neurologie Flashcards

1
Q

geef indeling volgens ziektebeloop

A
  • acuut –> symptomen binnen seconden of minuten
    bv CVA
  • subacuut –> symptomen binnen uren, dagen of weken
    bv infectie of tumor
  • chronisch –> symptomen binnen maanden of jaren
    bv neurodegeneratieve aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verschil laesie in centraal of perifeer zenuwstelsel

A

centraal = spastische parese
- hyperreflexie en hypertonie
perifeer = slappe parese
bv atrofie, fasciculaties, krampen, hypotonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

functie cortex

A

= corticale aansturing
= intentie en gedrag
= willekeurig kauwen en slikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

functie extrapyramidaal en celebellair

A

= automatisering
= coordinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

functie hersenstam

A

slikcentrum –> in medulla oblongata
naam: central pattern generator
2 delen
1) Nucleua tractus solitarius (NTS)
2) nucleus ambiguus (NA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

probleem cortex slikken

A
  • initiatie slikreflex (motorische cortex)
  • modulatie slikproces (motorische cortex)
  • residu en/of aspiratie (sensorische cortex)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cortex laesie in LH

A
  • anterieure spilling rechts door verminderde lipsluiting
  • oraal residu rechts door verminderde coordinatie van tong
  • angere orale transittijd
  • vertraagde slikinitiatie
  • slikapraxie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cortex laesie in RH

A
  • anterieure spilling L door verminderde lipsluiting
  • oraal residu door verminderde coordinatie tong
  • langere orale transsitijd
  • vertraagde slikinitiatie
  • stase in farynx door verminderde faryngeale contractie
  • aspiratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

probleem met cerebellum

A

probleem met coordineren van het slikproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

probleem met hersenstam

A

= probleem met modulatie slikproces door problemen met sensorische input en/of motorische output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cva kenmerken orale fase

A
  • anterieure spilling
  • oraal residu
  • langere orale transittijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken cva faryngeale fase

A
  • vertraagde slikinitiatie
  • residu in farynx door verminderde faryngeale contractie
  • aspiratie
  • slikapraxie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is NIBS

A

= non-invasive brain stimulation
= stimulatie van het brein met behulp van magnetisme of elektrische stroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is TMS

A

= transcranial magnetic stimulation
= pijnloze magnetische stimulatie van het brein doorheen de intacte schedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is tDCS

A

= transcranial direct current stimulation
= lichte elektrische stroom doorgegeven van generator via twee rubber electrode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

parkinson kenmerken orale fase

A
  • drooling
  • anterieure spilling
  • oraal residu
  • pompbewegingen met de tong
  • rigiditeit van de kaak
  • verlengde orale fase
  • uitblijven van slikrelflex –> premature spilling
  • minder spontaan slikken
17
Q

parkinson kenmerken faryngale fase

A
  • verminderde sensibiliteit
  • residu in valleculae en sinus pyriformis
  • penetratie/aspiratie
  • moeilijke coordinatie slik/AH
18
Q

parkinson kenmerken oesofageale fase

A
  • spasmen
  • hypomotiliteit
19
Q

richtlijn slik parkinson

A

krachtig slikken
principes van motorisch leren
aangepaste voedselconsistenties
EMST

20
Q

Wat is EMST

A

= expiratory muscle strenght training

21
Q

2 vormen ALS

A

= bulbaire onset –> slikprobl komt bij 80% voor
–> grootste probleeem dysartrie/dysfagie

= spinale onset
–> grootste probleem ledematen

22
Q

ALS kenmerken orale fase

A
  • drooling
  • anterieure spilling
  • oraal residu
  • fasciculaties tong
  • verlengde orale transitijd
  • uitblijven slikreflex –> anterieure spilling
23
Q

ALS kenmerken faryngale fase

A
  • nasale reguritatie
  • residu in farynx, sinus piriformes en valleculae
  • verlengde faryng transitijd
  • inadequate of te late laryngeale afsluiting
  • abnormale coordinatie slikken/ademen
  • inadeq hoestreflex
  • aspiratie
24
Q

ALS kenmerken oesofageale fase

A
  • spasmen
  • hypomotiliteit
25
Q

richtlijn ALS slikken

A

afgeraden om motorische oef uit te voeren
kunnen aangedane spieren overbelasten en ziekteprogressie versnellen

26
Q

huntington kenmerken orale fase

A
  • anterieure spilling
  • hyperextensie nek en romp
  • linguale chorea
  • oraal residu
  • vertraagde initiatie slikreflex –> premature spilling
27
Q

huntington kenmerken faryngale fase

A
  • incoordinatie orale en faryngeale fase
  • patgologische wurgreflex
  • abnormaal snelle faryngeale fase
  • stase in farynx en valleculae
  • penetratie/aspiratie
  • incoordinatie AH/slikken
  • tachyfagie (zeer snel eten)
28
Q

huntington kenmerken oesofageale fase

A
  • verminderde opening UES in duur en grootte
  • abnormaal beweeglijke peristaltiek
  • reflux