Nederlands linguistiek Flashcards

1
Q

Theorieën over taalverwerving in de jaren 50

A

-Behavioristische opvatting
-B.P. Skinner
-Taal leren is een kwestie van :
-imitatie en bevestiging
-herhaling en beloning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Theorieën over taalverwerving in de jaren ‘50-‘60

A

mentalistische opvattingen
Noam Chomsky
Op basis van de aangeboden taal stelt het kind spelenderwijs (onbewust) hypothesen op.

Taaluitingen worden voortdurend in uitgeprobeerd, gecorigeerd
en bijgeschaafd.

generatieve taalkunde
(=Aangeboren taalvermogen om taal te leren.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Theorieën over taalverwerving in de jaren ‘70

A

Semantische visie

Taal is één aspect van de algemene kennisverwerving

afhankelijk van opgedane ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Theorieën over taalverwerving in de jaren ‘80-‘90

A

Interactionistische opvattingen

Michael Tomasello
Interactie tussen ouders en kind staat centraal.

Aandacht voor:
- Taalaanbod van de omgeving
- Het vermogen van de taalleerder hypothesen op te stellen over de taal
Cognitieve taalkunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voorbeelden taalfouten bij kinderen (P.26)

A
  • morfologisch niveau: ‘Mama heb alles gekoopt.’
  • semantisch niveau: Tim noemt alle auto’s ‘tein’. (trein)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is in de taalontwikkeling
het allereerste communicatiedoel?

A

Baby maakt duidelijk dat het zich onbehaaglijk voelt. (Nog niet intentioneel.)
Bijvoorbeeld: honger, krampen, eenzaam, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef een voorbeeld van een protoconversatie. Welk basispatroon herken je in je voorbeeld?

A

Leuk voorbeeldje van protonconversatie: https://www.youtube.com/watch?v=Yn8j4XRxSck
In de protoconversatie maken baby en volwassene om de beurt geluiden, terwijl ze elkaar aankijken en aanraken.De ouder praat en de baby maakt geluidjes en klanken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer ouders hun kind het woord ‘mama’, ‘papa’ of ‘dada’ willen laten zeggen, zullen ze dit veel herhalen. Wanneer het kind dit dan imiteert (ook al is het niet volledig juist) zullen ze enthousiast reageren. geef een voorbeeld:

A

Voorbeeld: (baby) ‘wawadada’ (mama) ‘Jaaaa, dada mama!’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ook door het herhalen van de klanken die de baby maakt, krijgt hij feedback. De klanken hebben nog geen betekenis en zijn louter toevallig (of geïmiteerd). Het kind gaat klanken produceren in lettergrepen. Wat is de basisvorm?

A

De basisvorm is meestal: medeklinker + klinker of andersom. (voorbeeld: ‘wawadada’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom heeft taalontwikkeling te maken met symboolbewustzijn?

A

In de vroeglinguale fase begint het kind betekenisvolle, verstaanbare woorden te gebruiken. Ze ontplooien dus het symboolbewustzijn. Gesproken woorden staan allemaal symbolen voor iets. Kinderen in deze fase beginnen de verwijzingen te begrijpen en proberen ze zelf ook te gebruiken. Informatie die de kinderen binnenkrijgen via bewegen, kijken, voelen, luisteren, leidt tussen de 18-21 maanden tot symboolbewustzijn: het herkennen van voorwerpen en geluiden en ze leren dat alles een naam heeft. Bewust nadenken gaat nu van start.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk simplificatieverschijnsel herken je in onderstaande voorbeelden:

  • oprapen>opjapen
  • Deeviet -> Didi
  • chocolade -> ocola
  • vork ->vok
  • melk -> mekkel
A

prapen>opjapen substitutie (vervanging)

  • Deeviet -> Didi reduplicatie (verdubbeling)
  • chocolade -> ocola deletie (weglating)
  • vork ->vok clusterreductie
  • melk -> mekkel transpositie (plaatsverwisseling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef een voorbeeld van een tweewoordzin. Welke woordsoorten bevat je voorbeeld?

A

‘mama pakken’  ‘Mama, wil je mij oppakken?’
Woordsoorten: zelfstandig naamwoord + werkwoord (infinitiefvorm).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Becommentarieer volgende taalverschijnselen:

  • Deeviet: ‘Gelukkig zijn we niet de enigsten.’
  • Mirte: ‘Nee, we zijn de tweeïgste.’
A

Ze heeft hier een analogieprincipe overgegeneraliseerd: hoofdtelwoord+ suffix ‘igste’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Becommentarieer volgende taalverschijnselen: Deeviet: ‘Die badjas meesleuren was dus echt niet nuttig.’
Mirte: ‘Wat betekent nuttig?’
Deeviet: ‘Nodig.’
Mirte: ‘Ja, al die vazen hier zijn ook niet nuttig.’

A

overgeneralisatie : Op basis van de aangeboden taal probeert het kind er expliciet achter te komen hoe de te verwerven taal in elkaar zit.Ze gebruikt het geleerde woord meteen in een nieuwe context.
Ze geeft aan de betekenis te begrijpen: de vele vazen in het interieur waar geen bloemen in staan zijn toch ook niet functioneel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Becommentarieer volgende taalverschijnselen: Mirte: ‘Gaan we een puddingbol eten?’ (Ze bedoelt een boule de Berlin)

A

Nieuwvorming/neologisme: het kind gaat zelf nieuwe woorden vormen (puddingbol).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef zelf een voorbeeld van overgeneralisatie en leg het uit.

A

Overgeneralisatie= het kind denkt het regelsysteem door te hebben en past dit ook toe op gevallen waarbij dit niet past.

“Hij klimde op het hek.”
Regel: In de verleden tijd voegen we (bij regelmatige werkwoorden) +te(n) of +de(n) toe. Bijvoorbeeld bij het werkwoord ‘delen’: ‘Hij deelt’ wordt ‘hij deelde’.

Het kind past hier de regels van de regelmatige werkwoorden toe, maar klimmen is een onregelmatig werkwoord en wordt ‘klom’ in de verleden tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kunnen we beoordelen of een zin goed of fout is?

A

op basis van onze kennis van de taal. Deze kennis is meestal niet bewust en vrij abstract. we kunnen vaak niet precies uitleggen waarom een zin fout of goed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat voor taal is het Nederlands?

A

Het Nederlands is, wat men
noemt, een SVO-taal (Subject-Verb-Object)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Benoem de universalia van talen

A

1.‘Alle talen bestaan uit kleine elementen.
> Dubbele articulatie (klanken zonder betekenis + klanken met betekenis)
2. Alle gesproken talen hebben klinkers en medeklinkers.
3. taalgebruikers kunnen een ontkennende bewering uitdrukken, vragen stellen, bevelen doorgeven.
4 = een manier om complexe zinnen te maken
5 in alle talen = woorden voor zwart en wit of donker en licht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe worden talen verworven ?

A

d.m.v.interacties met de omgeving en zo van generatie op generatie overgedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat geeft het taalgebruik van mensen ?

A
  • geeft blijk van spontaneïteit en creativiteit.
  • beperkt aantal taaleenheden kan onbeperkt aantal uitingen voortbrengen.
  • sprake van een inherente openheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurt er bij kinderen als ze niet worden blootgesteld aan taal ?

A

er is een kritische periode voor het aanleren van taal, dit gebeurt dus best van bij de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De menselijke taal is arbitrair, wat wordt daarmee bedoeld ?

A

het verband tussen taalteken en inhoud
is willekeurig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarover kunnen mensen communiceren ?

A
  • over dingen die ruimtelijk of qua tijd niet in de onmiddellijke omgeving zijn.
  • woorden ook symbolisch gebruiken.
  • kan dus verwijzen naar dingen.
  • over de taal zelf te communiceren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat weet je over het Esperanto ?

A

internationale kunsttaal : Lejzer Zamenhof,
in 1887 o Dr. Esperanto - “iemand die hoopt” - = eerste boekje over de taal
-meest succesvolle hulptaal
- niet verwant aan andere talen> bevat elementen uit natuurlijke talen
- klanken en woordenschat: gebaseerd op westerse Indo -Europese talen.
- De klanken : Slavisch
- woordenschat geïnspireerd door Romaanse talen (60%), en Germaanse talen (30%), heel weinig door de Slavische talen (5%) en
nog door overige talen zoals Grieks, Japans (5%) enz.
- De grammatica is niet op bestaande talen gebaseerd maar schematisch opgezet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

geef enkele voorbeelden van formele talen

A

computertalen
algebra
logica
de taal van de wiskunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is er typerend aan formele talen ?

A

-er bestaat een één-op-één relatie bestaat tussen vorm en betekenis.
- deze taal is vrij van ruis en bevat alle nodige informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is er typerend aan natuurlijke talen?

A
  • Er is geen rechtstreeks verband tussen vorm en betekenis.
  • taalgebruikers durven dingen weglaten en gebruiken nogal wat overbodig ‘ruis’ in hun gesprekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat kan je zeggen over non-verbale communicatie ?

A
  • geen woorden.
  • handgebaren, lichaamshouding, gezichtsuitdrukking, onderlinge afstand.
  • culturele verschillen.
  • er is geen sprake is van dubbele articulatie
  • pictogrammen, verkeersborden, …
  • figuurlijke taal zoals de taal van de kleding, de taal van de architectuur,(visuele taal= zonder woorden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is taalwetenschap?

A

-is de wetenschappelijke studie van de
natuurlijke talen, talen die natuurlijke wijze als moedertaal verworven worden, versus kunsttaal.
- belangrijk onderdeel is de metataal. - doel: talen beschrijven zoals ze zijn; zoals mensen ze in
werkelijkheid gebruiken.
onderzoek: natuurlijke talen in het algemeen = algemene of universele
taalwetenschap.
- veel raakvlakken met humane wetenschappen zoals psychologie, antropologie en sociologie.
- de traditie om taal als een afzonderlijk, samenhangend systeem te bestuderen, onafhankelijk van kwesties die in die andere wetenschappen worden bestudeerd
- kan gekarakteriseerd worden als formele wetenschap.
- inhoudelijk groot raakvlak met de constructie, bestudering en toepassing van formele talen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn taaluitingen?

A

gesproken uitingen >opgebouwd uit
klanken
morfemen
woorden
zinnen
teksten of discourses.
ook gebarentaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

benoem hoe :
1. klanken
2. de opbouw van woorden
3. de groepering van woorden in zinnen
4. de betekenis van taaluitingen
5. het doel dat wordt bewerkstelligt
worden bestudeerd?

A
  1. de fonetiek en de fonologie,
  2. de morfologie,
  3. de syntaxis.
  4. semantiek,
  5. de pragmatiek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

geef enkele voorbeelden van lesonderwerpen taalbeschouwing 2de graad ASO

A

communicatiemodel: context – medium – code – ruis
2. eufemisme – dysfemisme
3. woordovertolligheid: contaminatie – pleonasme – tautologie
4. nevenschikking: voegwoord – voegwoordelijk bijwoord –
aaneenschakelend/tegenstellend/redengevend verband
5. onderschikking: soorten bijzinnen inclusief bijwoordelijke bijzinnen
6. gevoelswaarde: behoud of (gedeeltelijk) verlies van oorspronkelijke
betekenis – hyperbool – metafoor – pejoratief
7. taalhumor: milde humor – ironie – sarcasme – cynisme – parodie – satire
– absurde humor – milde humor – galgenhumor
8. modaliteit: onzekerheid – wenselijkheid – mogelijkheid – waarschijnlijkheid
– noodzakelijkheid + grammaticale middelen
9. naamkunde - eponiemen – toponiemen
10. semantiek: betekenisuitbreiding – betekenisinperking –
Betekenisverschuiving
11. leenwoord – bastaardwoorden – vreemde woorden – purismen
12. directe rede – indirecte rede
13. taalvariatie: regionaal – jongerentaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

kan je enkele soorten betekenissen van taal benoemen ?

A

Soorten betekenis:
inhoudswoorden
deiktische woorden
functiewoorden
Denotatie
connotatie
Modaliteit
Metonymie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn
inhoudswoorden

A

inhoudswoorden = een woord met een ‘rijke’ betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn deiktische woorden ?

A

= Kom eens hier!’hier is een deiktisch woord en is afhankelijk van de context waarin de spreker zich bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn functiewoorden ?

A

= voorbeeld : Aanleiding – Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette., ze staan niet letterlijk in de tekst maar verwijzen naar een deel uit de tekst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is denotatie ?

A

= Het geheel van associaties en gevoelswaarden die door een woord kunnen worden opgeroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is connotatie?

A

= grondbetekenis, referentiële betekenis van het woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is modaliteit ?

A

= de verhouding tussen de werkelijkheid en de beschrijving van de werkelijkheid bedoeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is Metonymie ?

A

= naamsverwisseling
en vorm van figuurlijk taalgebruik. Een voorbeeld: ‘Ik kocht een enkele reis.’ Je bedoelt dan niet letterlijk dat je een reis kocht, maar een káártje voor een enkele reis. Je zegt dus eigenlijk net iets anders dan wat je bedoelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is neurolinguistiek ?

A

De neurolinguïst beschikt over tal van technieken om de hersenen bij taalverwerking in beeld te brengen om zo nieuwe gegevens te krijgen over het
menselijke taalsysteem. Het gaat om de vragen wat de structuren voor taal in de hersenen zijn en welke gevolgen schade aan die structuren kan hebben op de taalproductie en het taalbegrip.’
Taalkundigen moeten iets afweten van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wie was de grondlegger van de e frenologie?

A

de Weense arts Franz Joseph Gall

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat waren de gevolgen van de studies van de Weense arts Franz Joseph Gall?

A
  • Men probeerde aan de hand van de frenologie de superioriteit aan te tonen van het blanke over het zwarte ras, van de hogere sociale klasse over de arme en van de mannen over de vrouwen.
  • Galls opvattingen lagen aan de basis van de craniometrie waarbij schedels werden gemeten om de ware aard van de eigenaar te achterhalen.
  • Er ontstond aandacht – zij het oppervlakkige – voor schedels en het brein
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de lokalisatiegedachte ?

A

Het geloof dat bepaalde hersenzones instonden voor bepaalde activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wie was Pierre-Paul Broca ?

A

een Frans neuroloog die bij een post mortem onderzoek van een patiënt die verlamd was aan de rechterzijde en alleen maar de woorden ‘tan’ sprak, ontdekte dat de frontale kwab aan de linkerzijde van het brein gedegenereerd was. Deze observatie lag aan de basis van wat nu als algemeen wordt aanvaard: het vermogen om te spreken ligt in de linkerhemisfeer van de hersenen. Tegenwoordig noemen we dat Broca’s gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat heeft de Duiste dokter Carl Wernicke ontdekt ?

A

dat een letsel in de linker temporale kwab aanleiding geeft tot het verlies van alle
begripsvermogen, maar dat het spreken zelf intact blijft.volgens de huidige opvatting ligt de zone van Wernicke in het achterste deel van de bovenrand van de temporale kwab.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat was een belangrijke doorbraak in hersenonderzoek ?

A

in de jaren negentig kwamen er beeldvormingstechnieken die ervoor zorgden dat het mogelijk was om in de hersenen te kijken terwijl diverse taken worden uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat gebeurd er in de linkerhemisfeer ?

A

De meeste formele taalfuncties
Het verbale geheugen
Intellectuele vermogens
Convergerend denken
Abstraheren
Analyseren
Deduceren
Sequentieel
Niet – holistisch
Opeenvolgende structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat gebeurd er in de
rechterhemisfeer ?

A

Begrijpen van metaforen en
prosodische fenomenen
Het visuele geheugen
Intuïtieve vermogens
Divergerend denken
Concretiseren
Synthetiseren
nduceren
Multipel
Holistisch
Simultane structuren
Aandacht, emotie
Automatische activiteiten
Ruimtelijke activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is er bijzonder aan de twee hersenhelften ?

A

de twee hersenhelften zijn(aangeboren) functioneel ongelijk en ze besturen de tegenovergestelde lichaamszijde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is ambidexter ?

A

Mensen die gemengdhandig zin en geen duidelijke voorkeur ontwikkelen voor ofwel de linker of de rechterhand. Dit betekent dat een bepaalde handeling soms links, maar ook
wel rechts wordt uitgevoerd. Bij tweehandigheid worden bepaalde handelingen altijd links en andere handelingen altijd rechts uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is het het behaviorisme ?

A

is een stroming in de psychologie die
vooral het uiterlijk waarneembare gedrag van mensen wil bestuderen. Met zaken uit het ‘innerlijk leven’ van de mens zoals bewustzijn, gevoelens en
dieperliggende bedoelingen wil de behaviorist niets te maken hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat deed B.P. Skinner ?

A

Hij experimenteerde met het gedrag van dieren? Ratten werden in een kooi met twee hefbomen opgesloten. Drukte een rat op de ene hefboom, dan rolde er voedsel in een etensbakje, drukte hij op de andere, dan kreeg hij jeukpoeder over zich heen. Het bleek dat ratten al heel gauw tot ‘leren’ in staat waren:
nadat de proef een aantal keren werd herhaald, hadden ze door dat ze niet op de jeukpoederhefboom maar op de eerste hefboom (voedsel) moesten drukken.
In de behavioristische psychologie wordt het gedrag van de rat beschouwd als een reactie (een respons) op een bepaalde prikkel (een stimulus): jeukpoeder = wegwezen, voedsel = toehappen. Je ziet dat in deze opvatting gedrag wordt veroorzaakt door prikkels uit de omgeving. Door de goede handeling te verrichten wordt de rat beloond, hetgeen hem weer versterkt
voortaan de juiste handeling uit te voeren. Volgens de behavioristen heeft herhaling (oefening baart kunst…) op dit ‘leerproces’ een gunstig effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is de behavioristische theorie over taalverwerving ?

A

(Skinner - jaren 50)
= beloning bevestiging imitatie herhaling

  • kinderen imiteren taal uit omgeving
  • Ouderlijke goedkeuring = positieve bijdrage in taalverwervingsproces. Als een kind een correcte taaluiting produceert die door zijn omgeving wordt begrepen, kan een goedkeurende ouderlijke
    reactie op zo’n uiting een ‘belonende’ uitwerking (reinforcement) hebben.
    Wanneer er genoeg herhaling plaatsvindt , zou op die manier door de omgeving van het kind grammaticaal taalgebruik worden bevorderd en ongrammaticaal
    taalgebruik niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn Mentalistische theorieën?

A

Deze theorieën gaan uit van processen die zich in onze geest, in ons bewustzijn afspelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat zij de Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky over menselijk gedrag en over taalverwerving bij kinderen ?

A

“Menselijk gedrag is zo gecompliceerd dat het nooit uit
dierlijk gedrag verklaard mag worden,”
en bij het taalverwervingsproces bij kinderen gaat het veel meer om de mentale activiteiten van het kind zelf.
Ieder kind heeft een aangeboren taalvermogen om een taal te leren. De taalontwikkeling van een kind wordt door dit creatieve vermogen bepaald:
het stelt een kind in staat zinnen te produceren en te interpreteren die het in zijn omgeving nooit gehoord kan hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de mentalistische taalverwervingstheorie ?

A

(Noam chomsky - jaren ‘50 en ‘60) Op basis van aangeboden taal probeert het kind erachter te komen hoe te verwerven taal in elkaar zit.
Kind moet uit beperkt aantal taaluitingen algemeen geldende taalregels zien af te leiden.
probeert bepaalde regelmatigheden in de gehoorde taaluitingen te ontdekken. en stelt spelenderwijs hypothesen op. Ook deze hypothese zal bijgeschaafd moeten worden, omdat veel onregelmatigheden in taal optreden.
= generatieve taalkunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat kan je zeggen over de Semantische visie (jaren 70)?

A

taalverwerving is één aspect van de meer algemene kennisverwerving door kinderen, dus van de hele cognitieve ontwikkeling.
> afhankelijk van opgedane ervaringen
Een heel jong kind benoemt bv. alle viervoeters als ‘hond’. Pas nadat het
meer ervaringen opgedaan heeft met deze dieren, als het de verschillen
ontdekt heeft, zal het beginnen spreken van ‘een hond’, ‘een kat’, ‘een koe’,
‘een paard’, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn de Interactionistische opvattingen (jaren 80-90)?

A

In deze visie staat vooral de interactie tussen ouders en kind centraal. Het
taalgebruik van het kind wordt in verband gebracht met dat van zijn omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Welke kenmerken heeft het taalaanbod van volwassenen t.o.v.
kinderen ?

A

A. - hoge toon
- overdreven intonatie
- duidelijke uitspraak
- laag tempo (veel pauzes)
B. - weinig taaluitingen met onderschikkend zinsverband
- weinig ongrammaticale zinnen
- veel gedeeltelijke of hele herhalingen van eigen / kinderlijke
uitingen, soms met uitbreiding van de zinsstructuur
C. - beperkte woordenschat
- verwijzingen naar het hier en nu
- voorkeur voor korte woorden (weinig samenstellingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Kan je een belangrijke naam noemen uit de cognitieve taalkunde ?

A

Michael Tomasello, een Amerikaans psycholoog en apenonderzoeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is overgeneralisatie?

A

Het kind ontdekt op een
gegeven moment dat je meervouden kunt maken door ‘-en’ achter woorden
te zetten. (‘bal/ballen, pop/poppen … ‘Ha. ik heb de regel door’, denkt het
kind en past de regel ook toe op die gevallen waarbij de regel net niet
opgaat: schip/schippen, auto/autoën).
Dergelijke overgeneralisaties zijn niet terug te voeren tot imitatie. Het kind
gebruikt die vormen omdat ze op dat moment passen binnen zijn
regelsysteem en niet omdat hij ze in zijn omgeving hoort.

63
Q

Wat is een homoniem ?

A

gelijkaardige schrijfwijze – betekenis is nog verwant
Een echte homoniem heeft dezelfde woordsoort

Verspringen en verspringen ( kan anders worden uitgesproken maar wordt hetzelfde geschreven)
Naar (bijv nw) – naar (voorzetsel)

64
Q

Wat is een homofoon

A

klinkt hetzelfde anders geschreven (houd- hout) (koud-kauwt) (nood-noot)

65
Q

Wat is een homograaf

A

zelfde geschreven maar andere betekenis

beamen (bevestigen) — beamen (projecteren, van Engels “to beam”)
bedelen (uitdelen) — bedelen (aalmoezen vragen)

66
Q

wat is een antoniem

A

woorden die elkaars tegengestelde betekenen: zwart wit – snel traag

67
Q

wat is een hyperoniem ?

A

belgie landen – fruit -banaan

68
Q

wat is een synoniem ?

A

zelfde betekenis – ander woord (vrolijk en blij, snel en vlug)

69
Q

Wat is een Hyponiem ?

A

peugeot, auto

70
Q

Benoem de onderdelen van het taalsysteem?

A
  • Fonologie
  • Orthografie
  • Morfologie
  • Semantiek
  • Woordleer
  • Syntaxis
71
Q

Benoem de onderdelen van het communicatiemodel ?

A
  • Zender
  • Ontvanger
  • Boodschap
  • Doel
  • Effect
  • Medium
  • Ruis
  • Para- en non-verbale signalen
72
Q

Wat. kan je zeggen over het onderwijs in taalbeschouwing ?

A

Nadruk ligt op betekenis,
communicatie.
Reflectie op natuurlijke contexten.
Leerlingen gaan aan de slag met concrete authentieke taalmaterialen.
Communicatieve aanpak.
Begrippen en termen worden samen
aangeleerd.

73
Q

Wat kan je zeggen over het aanleren van taal ?

A

De mens is niet uniek in het aanleren van taal. Een papegaai kan een uitgebreide vocabulaire ontwikkelen.

74
Q

Wat betekent het werkwoord ‘papegaaien’ en wat zegt je dat over de visie op dierentaal?

A

Het werkwoord papegaaien betekent dupliceren of nazeggen. Dieren zullen geluiden eerder imiteren en denken niet na over de betekenis van woorden. Vaak maken ze geluiden uit noodzaak (instinctief) en om andere dieren te waarschuwen of in te lichten. Mensen communiceren eerder vanuit hun gevoel en vanuit de betekenis van woorden.

75
Q

Wat maakt de communicatie van bijen bijzonder in vergelijking met andere dieren?

A

Bijen worden geboren met een communicatiesysteem. Ze doen een dans om te communiceren. Zo laten ze zien aan de andere bijen waar er nectar te vinden is. Hun communicatie is beperkt tot het onderwerp nectar daar waar mensen over veel meer kunnen communiceren.

76
Q

De bijentaal is een zogenaamde ‘iconische taal’. Wat betekent dat?

A

Ze geeft de juiste richting aan. Je zou dit kunnen bekijken als een pijl die de richting aanwijst van de nectar en dus waar de bijen naartoe moeten gaan om deze te vinden. Er is een direct verband tussen de richting van de dans en de betekenis. Onomatopee: bam, piep, koekoek

77
Q

Wanneer is er bij de mens ook sprake van een iconische taal?

A

Als mensen in een bepaalde richting wijzen of universeel te begrijpen bewegingen maken zoals bijvoorbeeld de schouders ophalen.

78
Q

Welke drie eigenschappen kennen we toe aan de mensentaal? Licht deze eigenschappen toe.

A

Menselijke taal is voornamelijk arbitrair, flexibel en onafhankelijk van het hier en nu. Arbitrair: er bestaat geen verband tussen de betekenis van een woord en de woordkeuze. Flexibel: Omdat we de taal van onze ouder hebben aangeleerd houdt dit in dat onze taal kan evolueren doorheen de tijd en hierdoor dus veranderlijk of flexibel is. Onafhankelijk van het hier en nu: we kunnen praten over het heden, het verleden of de toekomst waarbij dieren dit niet kunnen doen.

79
Q

Geef de kenmerken van de rechterhelft en kenmerken van de linkerhelft van de hersenen

A

Kenmerken rechterhelft: visueel, open, artistiek, chaotisch, dagdromer, intuïtief, impulsief

Kenmerken linkerhelft: verbaal, logisch, gestructureerd, ordelijk, fantasierijk, goed in talen

80
Q

Welke onderdelen in onze hersenen zijn verantwoordelijk voor taal?

A

links in onze hersenen bevindt zich het gebied van Broca (belangrijk voor het uiten van klanken+ spreken van woorden)
Meer naar achter: gebied van Wernicke: belangrijk voor het begrijpen van woorden
Deze twee gebieden zijn met elkaar verbonden.

81
Q

Hoe klinkt iemand die afasie heeft?

A

haperend

(Zoekt naar woorden, zet woorden in verkeerde volgorde)

82
Q

Welke onzin verkocht men vroeger over ons brein?

A

(de Weense arts Franz Joseph Gall) frenologie : een leer die stelde dat aanleg en karakter door de groei van bepaalde hersendelen worden bepaald. Het karakter zou dan uit de vorm van de schedel kunnen worden afgeleid. (Schedels zou bepaalde knobbels vertonen
Vb: De maat van de schedel wordt gemeten

83
Q

Wie was Roger Bacon?

A

het land van herkomst/ Engeland

de période/ 13e eeuw

de grootste verwezenlijking voor de taalkunde/ legde de basis voor experimenteel wetenschappelijk onderwijs

84
Q

Wie was Johannes de Laet ?

A

Geboren in Antwerpen, gestorven in Leiden

1581 – 1649
is een van de grondleggers van de moderne vergelijkende taalwetenschap.
Johannes de Laet stelde hogere normen voor + pleitte voor een strengere methodologie zonder associatieve vergelijkingen. Het onderzoek moest op het fonische, het lexicale en het grammaticale, dus, het structurele niveau van de taal, een verwantschap aantonen voordat men mocht spreken van een taalfamilie.

85
Q

Wie was Panini ?

A

et land van herkomst : het huidige Pakistan

de période : Schattingen lopen uiteen van de 7e tot de 3e eeuw v.Chr.

de grootste verwezenlijking voor de taalkunde: Hij een schreef een uitvoerige beschrijving van de grammatica van het Sanskriet. Panini’s werk gaf een nieuwe impuls aan een wiskundiger en wetenschappelijker studie van taal in de westerse wereld.

86
Q

Hoe komt het dat ambiguïteit of dubbelzinnigheid één van de grootste problemen van computerlinguïstiek is. Geef een voorbeeld van morfologische en syntactische ambiguïteit.

A

Ambiguïteit, in het dagelijkse leven ook wel dubbelzinnigheid genoemd, is voor een computer veel moeilijk om te vatten dan dat voor een mens het geval is. Op woordniveau kan sommige ambiguïteit voorkomen, zonder dat we het merken. In de zin ‘Brussel wil vrachtwagens zwaarder belasten’ kan een computer twee mogelijkheden ontdekken. Ofwel wilt Brussel vrachtwagens zwaarder laden, ofwel willen ze meer belastingen heffen. Duidelijk voor ons, maar niet noodzakelijk voor een computer.

87
Q

Van de computer-/programmeertalen wordt gezegd dat ze maar half thuishoren in de familie van de kunsttalen. Waarom wordt dit gezegd?

A

Een computertaal is een taal waarmee mensen communiceren met een computer. Uit het woord computertaal kan je eigenlijk al afleiden wat het betekent. Een computertaal wordt ook wel een programmeertaal genoemd. De term programmeertaal wordt vaker gebruikt. Deze talen hebben een andere syntaxis en grammatica dan natuurlijke talen.

88
Q

Waarom ontstonden internationale hulptalen? Leg dit uit a.d.h.v. Esperanto

A

Het Esperanto is speciaal ontworpen om mensen uit verschillende culturen met elkaar te laten communiceren. De gedachte is dat een eenvoudige, neutrale taal ervoor zorgt dat eventuele nationale belangen tussen partijen buitenspel worden gezet, zodat de sprekers van verschillende talen op gelijkwaardige voet met elkaar kunnen communiceren.

89
Q

Wat is/zijn het verschil/de verschillen tussen een kunsttaal en een natuurlijke taal?

A

Een kunsttaal is een taal die in tegenstelling tot etnische talen niet historisch is gegroeid als onderdeel van een historisch bestaande cultuur, maar is ontworpen door één persoon of een kleine groep personen.

90
Q

Geef 2 verschillen van een kunsttaal met zogenaamde natuurlijke talen.

A

Een kunsttaal heeft geen historisch verleden of een bepaalde cultuur.

Een kunsttaal is niet natuurlijk ontstaan, het is ontworpen.

91
Q

Kan je enkele voorbeelden geven van het belang van sociale interactie voor de ontwikkeling van de mens?

A

De wilde van Aveyron
Genie
Laura
Kamala

92
Q

Wat is er nodig voor de menselijke ontwikkeling en de ontwikkeling van zijn taal ?

A

contacten met anderen, interactie

93
Q

Waarover gaat het verhaal van de wilde van Aveyron?

A

18de eeuw > in de bossen van Aveyron in
het zuiden van Frankrijk, een jongen van een jaar of twaalf die naakt rondzwierf en zich met planten voedde. > werd gevangen en naar Parijs overgebracht. Nieuwsgierigen kwamen om de wilde van Aveyron te bekijken. Hij gedroeg zich als een gekooid dier, dat beet en krabde, de belangstelling verdween.
Hij werd aan het Parijse Institution Nationale des Sourds-Muets toevertrouwd, waar JeanMarc Itard, die probeerde zijn wilde beschermeling,Victor, te ‘beschaven’. Hij slaagde erin hem een paar elementaire vaardigheden en een maatschappelijk aanvaardbaar
gedrag bij te brengen. Victor leerde eenvoudige verbale boodschappen begrijpen en een paar woorden schriftelijk gebruiken. Hij heeft echter nooit leren spreken.

94
Q

Waarover gaat het verhaal van genie ?

A

Genie werd in Californië in 1957 geboren.
Van haar 20ste maand tot haar dertien jaar werd ze opgesloten in eendonker kamertje. Ze was vastgebonden in haar bed of op een kinderstoel. Haar vader hield haar voor een ‘achterlijk kind’ en kwam haar slaan wanneer ze kreten slaakte of geluid maakte. Hij sprak haar nooit aan. De moeder, die bijna blind was, moest haar haastig voeden, want de vader duldde niet dat ze meer dan een paar minuten bij haar dochter doorbracht. Toen Genie door de politie werd ontdekt en naar het ziekenhuis overgebracht , was ze een abnormaal mager meisje, dat geen voedsel kon kauwen, niet kon lopen en geen taal kende. Na een paar dagen probeerde ze woorden te herhalen., maar dat ging niet zo goed. De controle van haar spraakorgaan was moeilijk. Ook de stemvorming was moeizaam: Genie sprak met een hoge, monotone stem die vreemd klonk. Ze leerde wel nieuwe woorden en kon gemakkelijker woorden schrijven dan uitspreken.

95
Q

Waarover gaat het verhaal van Laura ?

A

Laura was het dochtertje van twee drankzuchtigen uit New York. De baby werd door haar vader, die het schreien niet kon verdragen, vaak geslagen. Op een avond werd hij over het huilen van zijn dochter zo kwaad dat hij haar in een pan boven het vuur hield. Met
brandwonden overdekt, werd het kind in een ziekenhuis opgenomen, terwijl haar ouders werden geïnterneerd. Na enige tijd verliet Laura het hospitaal om in een
kindertehuis te gaan wonen. Ze werd er hard behandeld. Op zekere dag dreigde een opzichtster haar tong af te knippen, omdat ze op één van haar lotgenootjes gespuwd had. In paniek kroop de kleine Laura onder haar bed. Ze hield haarhand op haar mond en perste de lippen hard op elkaar. Het meisje werd
apathisch en vreemd. Op 5-jarige leeftijd werd ze in een ander internaat geplaatst waar ze wel mild
werd behandeld. Uit angst bleef het meisje echter in zichzelf opgesloten. Ze voerde eenvoudige bevelen uit, luisterde naar kinderverhalen, maar zei zelf nooit
iets. Ze was onverschillig, lusteloos, onbereikbaar.
Toen ze 12 jaar was, trok een jonge dokter zich haar lot aan. Met enorm veel geduld slaagde hij erin haar mutisme na 2 jaar langzaam af te breken. Op
achttienjarige leeftijd behaalde ze haar diploma van kinderverpleegster.

96
Q

Waarover gaat het verhaal van Kamala ?

A

Er werden twee wilde meisjes in een wolfshol
in de Indische jungle gevonden en naar een weeshuis bij Calcutta gebracht. (8 en 1j) Ze werden Kamala en Amala genoemd.> gedroegen zich als wilde dieren: ze liepen op handen en voeten, aten alleen rauw vlees en lieten zich nauwelijks benaderen. Met liefde en geduld probeerden dominee Singh en zijn vrouw, de twee kinderen te ‘vermenselijken’. In 1921, één jaar nadat ze gevonden was, stierf Amala. Kamala overleefde haar acht jaar. Tijdens die periode maakte ze trage vorderingen. Ze leerde rechtop lopen, eenvoudige taken in het weeshuis uitvoeren, met andere kinderen spelen. Aan het einde van haar leven kon ze begrijpen wat men haar zei en met het vijftigtal woorden die ze verworven had, wist ze heel wat te vertellen. Deze woorden werden echter vaak afgekort of verhaspeld. Haar spreekvaardigheid op 17-jarige leeftijd was minder ontwikkeld dan die van de meeste kleuters.

97
Q

Wat is een typisch voorbeeld van culturele transmissie bij mensen?

A

mensentaal wordt overgedragen door leren,
vb. overdracht van vooroordelen en stereotypen
vb. aanleren van een liedje

98
Q
  1. Mensapen leren hun kinderen misschien niet de geleerde gebarentaal, ze leren hun kinderen wel andere trucs. Bijvoorbeeld hoe je met behulp van een speciaal geprepareerde rietstengel naar termieten kunt vissen. Is dat ook culturele transmissie? Waarom wel
    of niet?
A

Ja ergens wel, want de aap leert iets en geeft iets door aan zijn jongen, anderzijds is het eerder een goede overlevingsstrategie en kan je misschien niet zo zeer van “cultuur” spreken.

99
Q

Leg uit hoe culturele transmissie talige verschillen tussen mensen, zoals dialecten, mogelijk maakt.

A

Als je met een taal geboren zou worden, zou iedereen die taal hetzelfde spreken. Leer je je taal in interactie met je omgeving, dan leer je dus ook de taal van je omgeving en dat kan voor verschillen zorgen tussen mensen uit verschillende gebieden

100
Q

Benoem de topstukken uit de taalwetenschap

A

Panini - Roger Bacon - Johannes de Laet - Jacob Grimm - Ferdinand de Seaussure - Noam Chomsky

101
Q

Wat is ‘ gearticuleerd’ en ‘ dubbel gearticuleerd’ ?

A

Gearticuleerd is een boodschap waarin onderdelen met een specifieke waarde te herkennen zijn. Dubbel gearticuleerd zijn boodschappen die zijn opgebouwd uit betekenisvolle kleinere eenheden, die zelf weer zijn opgebouwd uit betekenisloze kleinere eenheden.

102
Q

Welke 3 vaardigheden verwerft een baby in de tweede helft van het eerste levensjaar volgens Cutler?

A
  • Spraakcontrasten (in de eigen taal) te onderscheiden
  • Woorden herkennen in een zin
  • De waarschijnlijkheid van klankcombinaties in de moedertaal.
103
Q

Wat is de pre-linguale fase ?

A

De periode van de geboorte tot ongeveer 1 jaar. Het kind combineert de klanken van de moedertaal op zo’n manier dat het lijkt alsof het praat.

104
Q

Wat is cognitief vermogen?

A

Het lerend vermogen van de mens, bijvoorbeeld analyseren, abstraheren en verbanden leggen.

105
Q

Wat is het verschil tussen een klank en een foneem

A

foneem is de kleinste eenheid van klank die een verschil in betekenis kan maken.
een klank maakt dit onderscheid niet

106
Q

Wat is het verschil tussen fonetiek en fonologie?

A

fonetiek onderzoekt de feitelijke realisering van klanken, de fonologie houdt zich bezig met het klanksysteem van een taal.

107
Q

In het Nederlands worden de klanken /t/ en /d/ van ontdekken uitgesproken als één
d- klank. Hoe heet dit fenomeen?

A

elisie

108
Q

In het woord uitvlucht beïnvloedt de /t/ de /v/, zodat die een /f/ wordt. Hoe heet dit fenomeen?

A

assimilatie

109
Q

Waarom gebruikten we hierboven / / en niet [ ] ?

A

In de taalkunde worden vierkante haken gebruikt om klanken weer te geven. De twee schuine strepen worden gebruikt om de schrijfwijze uit te drukken

110
Q

Wat is eigenlijk het verschil tussen directe en indirecte rede?

A

Ze zei kwaad: ‘Ik denk dat ik dan maar eens opstap!’
Toen zei ze kwaad dat ze maar eens opstapte.

111
Q

Wat zijn werkwoorden van modaliteit ?

A

De hulpwerkwoorden van modaliteit worden in twee groepen verdeeld:

[a] blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen, toeschijnen (zie );

[b] kunnen, moeten, (be)hoeven, mogen, willen, zullen (zie ).

112
Q

a. Mijn man (mogelijkheid)———–u wel even naar
het station brengen.
b. (toestemming)————- we binnenkomen?
c. Hier (verbod)———— je niet roken.
d. Ik (noodzakelijkheid)—————–naar huis.

A

zal
mogen
mag
moet

113
Q

Wat drukt modaliteit uit?

A

Modaliteit drukt de verhouding uit tussen de beschrijving en de werkelijkheid, bijvoorbeeld het oordeel van de spreker ten opzichte van de waarschijnlijkheid, mogelijkheid, wenselijkheid van de inhoud van de zin. Modaliteit kan onder meer worden uitgedrukt door bijwoorden, modale hulpwerkwoorden en de verleden tijd. Voorbeelden: (1) Dat hoef ik hopelijk niet nog eens te doen. (2) O, was ik maar bij moeder thuis gebleven!

114
Q

Hebben volgende zinnen een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde?
a. De Romeinse soldaten schijnen dappere mannen.
b. Overal in de stad zijn de gebouwen prachtig versierd met vlaggen en wimpels.
c. De tempels op het Forum zijn prachtige gebouwen met schitterende beelden.

A

als het werkwoord iets doet is het een wwg, als het werkwoord iets is een nwg.
a= nwg
b= nwg
c = nwg

115
Q

Benoem de antwerpse en kemische dialecten

A

Brabant
° Noord-Brabant (Nederland)
° Antwerpen
° Vlaams-Brabant
= oude hertogdom Brabant

Tot op heden oefenen ze invloed uit op aangrenzende Limburgse en Vlaamse dialecten. Deze verbrabantsen.

116
Q

Waarom gebruikt men in het Antwerps verkleinwoorden ?

A

Verkleinwoorden
worden in het Antwerps gebruikt

117
Q

Wat zijn Nederlandse dialecten ?

A

volwaardige natuurlijke taalsystemen, die mondeling worden overgeleverd, deels voortzettingen zijn van het Middelnederlands en gekenmerkt worden door geografische verschillen.

118
Q

Wat is een Regiolect: ?

A

taal gesproken in een regio, bv. Waaslands (de lokale taaleigenaardigheden van vb. Sint-Niklaas, Beveren, Lokeren, … verdwijnen).

119
Q

Wat is een Sociolect: ?

A

taalvariëteit afhankelijk van sociale factoren zoals jong of oud zijn, man of vrouw en welk beroep je uitoefent.
° Etnolect: taalvariëteit die samenhangt met je etnische achtergrond.

120
Q

Wanneer is de prelinguale fase ?

A

O tot 1 jaar

121
Q

Benoem de 4 stadia in de prelinguale fase

A

schreien (onbehagen uitdrukken)
vocaliseren (geluiden die klinken als doffe e)
vocaal spel (vorming van klinkers en medeklinkers)
brabbelen ( produceren van lettergrepen)

122
Q

geef een voorbeeld van clusterreductie

A

stoel toel paard paat

123
Q

geef een voorbeeld van deletie

A

konijn nijn

124
Q

geef een voorbeeld van consonantenharmonie

A

duim muim

125
Q

geef een voorbeeld van transpositie

A

wesp weps

126
Q

geef een voorbeeld van reduplicatie

A

keuken keukeu

127
Q

geef een voorbeeld van substitutie

A

boter water

128
Q

wanneer produceert het kind tweewoordzinnen en geef een voorbeeld

A

rond de 18 maanden “bal weg”

129
Q

wanneer is de differentiatiefase ?

A

2,5 tot 6 jaar

130
Q

wat gebeurd er tijdens de differentiatiefase ?

A

uitbreiding woordenschat
betekenisverruiming (paard = alle dieren in de wei)
betekenisverenging (pop = lievelingspop)
nieuwvorming (snijter)
daarop volgt een uitbreiding van woordsoorten

131
Q

benoem alle fases van taalontwikkeling bij kinderen

A

prélinguale periode (0-1j)
vroeglinguale periode (1-2,5j)
differentiatiefase waarop de uitbreiding van woordsoorten volgt (2,5 tot 6j)

132
Q

Wat wordt bedoeld met nevenschikking en onderschikking?

A

De termen worden gebruikt om de relatie te beschrijven tussen de delen van een samengestelde zin. Bij nevenschikking gaat het om een combinatie van twee of meer hoofdzinnen. Bij onderschikking gaat het om ongelijkwaardige zinnen, vaak een hoofdzin en een bijzin.

133
Q

Geef een voorbeeld van nevenschikking en onderschikking?

A

nevenschikking (want is nevenschikkend voegwoord) Ik kom niet naar de les vandaag want ik ben ziek. > Ik kom niet naar de les. + Ik ben ziek.
onderschikking : De man die daar wandelt heeft zijn vrouw net verloren.

(o= de man die daar wandelt!)
> De man heeft zijn vrouw net verloren. (o=de man, pv=heeft)
> Die daar wandelt: “die” verwijst ook naar de man, dit stukje geeft dus extra informatie over het onderwerp.

134
Q

Voorbeeldzin esperanto

A

De man bijt een grote hond” kan onder andere het volgende zijn:

La viro mordas grandan hundon

135
Q

Waar ligt Suriname

A

boven Brazilië

136
Q

hoe kwam Nederlands in Suriname terecht ?

A

door de West-Indische Compganie die handel dreef in het Caribisch gebied, Zuid- En Noord-Amerika en de westhoek van Afrika). Ze bezatten algauw het monopolie op de handel in die regio’s. Suriname kwam daardoor als kolonie onder Nederlands beheer.

137
Q

Welke taal sprak men oorspronkelijk in Suriname ? wat voor taal is dit ?

A

het Pidgin - een mengtaal

138
Q

Wat is het Sranan?

A

werd vroeger Negerengels genoemd, ontstaan uit contact tussen Afrikaanse slaven en Europese meesters. = de moedertaal van Surinamers. In 1876, na afschaffing van slavernij werd leerplicht ingevoerd met Nederlands als enige onderwijstaal > gevolg> Nederlands geleidelijk tweede taal van Surinamers. ​
Sranan werd stilaan gebannen, kinderen die het spraken kregen te horen:
Ga je mond maar spoelen! ​

139
Q

courante situatie NL in Surname

A

= officiële landstaal. (surinaamse variant van het NL)
> formele domeinen : het onderwijs, overheid, en media.
- minder formele contexten> Sranan
> Surinaams-Nederlandse woorden toegevoegd aan Groene Boekje:
schuier (Surinaams voor tandenborstel),
handknie (elleboog)
okseltruitje (mouwloos T-shirt)​

140
Q

uitspraak Nederlands in Suriname

A

g: de g wordt in Suriname zachter uitgesproken​

t: wordt aan het einde v/e woord wel eens weggelaten (stopcontac)​ = deletie

141
Q

Wat weet je over de woordenschat in Suriname ?

A

Heel wat leenwoorden zoals soft (= frisdrank), tori (= verhaaltje)​

Nederlandse woorden die een andere betekenis hebben: ​
duim = grote teen, spier = maïskolf, stroop = limonade​

Sranan en Nederlands mengen (denki van denken) ​

Sranan en Engels (didon = lay down, sidon = sit down) ​

Nieuwe woorden schaafijs (crushed ice) ​

142
Q

Wat kan je zeggen over grammatica in het Surinaams ?

A

Die als lidwoord voor substantieven: die melk​

Gaan i.p.v. zullen om naar de toekomst te verwijzen​

Verwisselen van de lidwoorden de/het​

Weglating van wederkerige voornaamwoorden: hij bemoeide met zijn kind​

Een zin met ‘no’ achteraan is een vraagzin: ga dat eens pakken no ​

143
Q

Ken je volgende Surinaamse woorden uit de jongerentaal ?

Patas:
Duku:
Fawaka:
Luku Dosu:
Niffo:
Osso:
Dagu:

A

schoenen​
geld​
hallo ​
kijkdoos​
vriend​
huis​
hond​

144
Q

Wat is stratificatie ?

A

indeling in klassen of standen:
> taalgebruik bepaalde bevolkingsklassen:
vb verdwijnen van “g” in de Engelse -ing -uitgang tot de uitspraak –in
- ‘working class’
- meestal mannelijke arbeiders
- minder ‘upper class’-vrouwen (sekse gebonden);
‘prestigeconnotatie’: (vaak minderwaardig)

145
Q

Wat ontdekte Geoff Beattie in zijn onderzoek naar vrouwen en mannentaal ?

A

Geoff Beattie heeft in 2011 56 verschillende onderzoeken geëvalueerd naar de hoeveelheid van het spreken van mannen en vrouwen. Maar twee studies zouden aantonen dat vrouwen meer praten dan mannen een uit 24 andere studies blijkt dat mannen net meer aan het woord zijn.

146
Q

Hoe zit het met de fonologie van vrouwen en mannentaal?

A
  • Toonhoogte:
    een vrouw spreekt gemiddeld 0,5 tot 0,9 octaaf hoger dan de gemiddelde man.
  • Dynamisch bereik:
    een vrouwenstem heeft een groter dynamisch bereik dan een mannenstem. Er is dus bij vrouwen een grotere afstand tussen de laagst mogelijke noot en de hoogst mogelijke noot.
  • Intonatie. Doordat vrouwen een groter dynamisch bereik hebben, gaan ze met meer intonatie spreken.
  • Resonantie:
    mannen spreken meer met borstresonantie en vrouwen meer met hoofdresonantie. Dit zorgt voor een andere stemkleur.
  • Luidheid: mannen spreken oer het algemeen wat luider dan vrouwen.
147
Q

Wat is het Het eennaamsyteem ?

A

Germanen 5de eeuw
Geen nood aan familienaam
kleine, weinig bevolkte nederzettingen
> voornaam voldoende om je te onderscheiden van dorpsgenoten

148
Q

Wat is het et tweenamensysteem ?

A

10de eeuw
Ontstaan behoefte tweede naam
* Speels combineren van voornamen verdween
> Germaanse voornamenbank slonk
* Ontstaan bloeiend stedelijk netwerk
> Groter bevolking aantal
> Meer mensen met dezelfde naam
> Ontstond eerst bij de hogere klasse
- Manier om zich te onderscheiden

149
Q

Wat zijn herkomstnamen ?

A

Herkomstnamen

Verwijzen naar plaats van herkomst van naamdrager
Voorbeelden:
Van Mechelen
Van VlaendereN
VAN OLMEN  OLM = plaats in Luxemburg

150
Q

Wat zijn adresnamen ?

A

ADRESNAMEN

NAMEN VAN HUIZEN, BOERDERIJEN, VELDEN, WATERLOPEN
VOORBEELDEN:
VAN DAELE
VAN CAELENBERG
VERBERGHT  VAN HET BERKENBOS

151
Q

Wat zijn Verwantschapsnamen ?

A

Verwantschapsnamen
VERDUIDELIJKING TOT WELKE FAMILIE JE BEHOORT
PATRONIEMEN (vadersnaam):
JAN, ZOON VAN PETER
à JAN PEETERS ZOON
JAN, ZOON VAN JAN
à JAN JANS ZOON
Deze namen evolueerden tot Vlaanderens twee frequentste namen Peeters en Janssens
JABOBS  ZOON VAN JACOB

152
Q

Wat zijn EIGENSCHAPSNAMEN ?

A

EIGENSCHAPSNAMEN
VERWIJZEN NAAR EEN OPVALLENDE FYSIEKE OF PSYCHISCHE EIGENSCHAP
VOORBEELDEN:
DE WITTE
DE LANGE

153
Q

Wat zijn BEROEPSNAMEN ?

A

VERWIJZEN NAAR HET BEROEP
VOORBEELDEN:
DE BACKER
MULDER
WEBER  Duitse beroepsnaam voor wever
Deze naamvariant komt meer voor dan de algemeen Nederlandse vorm Wever

154
Q

Wat is meertaligheid?

A
  • > 1 taal begrijpen, spreken of schrijven
  • Niet alle talen op hetzelfde niveau!
  • Ook taalvariëteiten zoals dialecten, tussentaal, chattaal, lichaamstaal, gebarentaal
    Is iedereen meertalig ?
    Ja!
     naargelang context andere taal(variëteit) nodig
155
Q

Wat is taalmenging ?

A

Talen vermengen = normaal bij meertaligen
✗ Problematische taalverwerving
✓ Grote taalvaardigheid

156
Q

Wat zijn de vormen van taalmenging ?

A

Transfer: onbewust proces

Negatieve transfer = foute constructies
Wanneer talen verschillen van vorm

Positieve transfer = juiste constructies
Soms enkel toevallig wanneer beide talen dezelfde vorm gebruiken

Codewisseling: bewust proces
Het opnemen van woorden of zinnen uit de ene taal in de andere
* Mama, mag ik ook een мороженое?”
Codewisseling
* “Ik geb morgen afspraak.”
Negatieve transfer
* “Assalamu aleykum, hoe gaat het met je?.”
Codewisseling