natuurwetenschappen kerstexamen Flashcards

natuurwetenschappn

1
Q

heterotroof

A

een organisme dat zijn voedsel haalt uit andere organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

autotroof

A

een organisme dat zelf energierijke stoffen aanmaakt met behulp van energiearme stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bladgroenkorrels

A

een groen korreltje in het cytoplasma van een plantencel waar de fotosynthese gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mitochoundirum

A

een heel klein korreltje in het cytoplasma waar celademhaling gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vaatbundels

A

bundels van vaten die zorgen voor transport van sapstromen doorheen de plant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

huidmontje

A

microscopisch opening in het blad waar gasuitwisseling gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waslaagje

A

een waterdicht laagje op de bladeren van planten dat verdamping tegen gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de kracht

A

een grootheid (F) die weergeeft op welke manier er aan een voorwerp kan worden getrokken of tegen geduwd worden de eenheid is newton (N)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

krachten zijn niet zichtbaar maar wat wel

A

de effecten ervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke 2 soorten effecten zijn er

A
  1. bewegingsverandering (dynamische effecten)
  2. vormverandering (statische effecten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een bewegingsverandering en een ander woord ervan

A

= dynamische effecten
- versnelling
- vertraging
- richtingsverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een vormverandering en een ander woord

A

= statische effecten
- tijdelijk = elastisch
- blijvend = plastisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke soorten krachten zijn er

A
  • duwkracht
  • wrijvingskracht
  • trekkracht
  • zwaartekracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

duwkracht

A

voorwaartste duwkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wrijvingskracht

A

tegenwerkende duwkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

trekkracht

A

kracht die aan een voorwerp trekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zwaartekracht

A

de trekkracht van een hemellichaam op een voorwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat doe je om de kracht te bestuderen

A

een vector gebreuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

4 kenmerken van een vector

A
  1. zin
  2. richting
  3. aangrijpingspunt
  4. grootte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

zin

A

naar welke kant een kracht inwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

richting

A

rechte langs waar de kracht inwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

aangrijpingspunt

A

plaats waar de kracht

23
Q

grootte

A

de grootte van de kracht

24
Q

wat is de grootheid van een vector en het symbool ervan

A

kracht = F

25
Q

wat is de eenheid van een kracht en wat is het symbool er van

A

newton = N

26
Q

wat is een meettoestel van een kracht

A

dynamometer

27
Q

wie doet er aan de fotosynthese

A

autotroof

28
Q

waar gebeurt de fotosynthese

A

in de bladgroenkorrels

29
Q

energieomzetting fotosynthese

A

stralingsenergie –> chemische energie

30
Q

welke energierijke stoffen kan een plant zelf aanmaken

A

zetmeel, glucose en vetten

31
Q

stofomzetting fotosynthese

A

6H20 + 6CO2 –> 6C6H12O6 + 602

32
Q

celademhaling stofomzetting

A

6C6H1206 + 602 —> 6H20 + 6C02

33
Q

wat kun je zien bij diastix

A

glucose

34
Q

wat kun je zien bij lugol

A

zetmeel

35
Q

beïnvloed het licht de groei van de planten ?

A

een plant heeft licht nodig om te groeien en om bladgroenkorrels aan te maken

36
Q

komen glucose en zetmeel in planten voor

A

in een plant komt er zetmeel en glucose voor

37
Q

komen glucose en zetmeel in de bodem voor ?

A

in de bodem is er geen glucose of zetmeel aanwezig, de planten maken dat zelf aan

38
Q

is er licht nodig om in de bladeren zetmeel te produceren ?

A

zonlicht is belangrijk voor de productie van zetmeel

39
Q

zijn er bladgroenkorrels nodig om in de bladeren zetmeel te produceren ?

A

in groene bladeren komt zetmeel voor, bladgroenkorrels zin nodig om aan fotosynthese te doen

40
Q

beïnvloed de aanwezigen hoeveelheid CO 2 de intensiteit (sterkte) van de fotosynthese

A

een plant heeft koolstofdioxide nodig om aan fotosynthese te doen

41
Q

wat doen nerven

A

transporteren water in een bladen

42
Q

wat doen bladeren

A

verdampen het water

43
Q

wat doen stengels

A

transporteren het water in een plant

44
Q

wat doen wortels

A

opname van water met minerealen

45
Q

vanwaar komt het reservevoedsel

A

eindproduct fotosynthese

46
Q

macroscopische aanpassingen plant

A
  1. Uitgebreid wortelstelsel om voldoende water en mineralen uit de bodem op te kunnen nemen. 2. Uitgebreid stengelstelsel: vaatbundels in de stengels zorgen voor transport van water en mineralen naar de verschillende plantendelen. 3. Uitgebreid bladerstelsel: nerven in het blad transporteren water en mineralen naar alle bladdelen en zorgen ervoor dat overtollig water via de bladeren kan verdampen. Dit zorgt voor een continue sapstroom.
47
Q

microscopische aanpassingen van een plant

A
  1. Waslaagje bedenkt het blad aan boven- en onderkant, voorkomt teveel waterverdamping. 2. Bladgroenkorrels in elke plantencel, hierin gebeurt de fotosynthese. Deze vind je vooral terug aan de bovenkant van de bladeren (meer zonlicht). 3. Huidmondjes: openingen onderaan het blad langs waar water kan verdampen, CO2 opgenomen en O2 afgegeven wordt = gasuitwisseling
48
Q

wat heeft de planten nodig om aan fotosynthese te doen

A

licht, koolstofdioxide en water met mineralen

49
Q

wat zijn de eindproducten van fotosynthese

A

glucose en zuurstofgas

50
Q

waar bevind zich de celademhaling

A

mitochondrium

51
Q

waar wordt CO2 opgenomen

A

in de huidmondjes

52
Q

voor wat dient h2o

A

wordt opgenomen in de wortels en getransporteerd via de stengels tot in de bladeren

53
Q

voor wat dient glucose

A

dient als brandstof voor de celademhaling of wordt omgezet in zetmeel, eiwitten en vetten die dienen als reservevoedsel

54
Q

voor wat dient O2

A

wordt afgegeven in de huidmontjes