geschiedenis kerstexamens Flashcards

geschiedenis

1
Q

historische bronnen

A

voorwerp uit het verleden of getuigenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

historische werken

A

resultaat van een wetenschappelijk onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

primaire bron

A

dateert uit de tijd zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

secundaire bron

A

is later, in een andere tijd gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geschreven bron

A

is een bron dat geschreven is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bron

A

informatie bron zoals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ongeschreven bron

A

is een mondeling of een materiële bron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verandering

A

iets dat op een bepaald moment wijzigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tijd

A

aanduiden –> tijrekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

millenium

A

periode van 1 000 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eeuw

A

periode van 100 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tijdrekening

A

christelijk, islamitische en joodse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ruimte

A

een ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

lokaal

A

plaatselijke, van omstreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Regionaal

A

verwijst naar een regio (streek, provincie, gewest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

globaal

A

wereldwijd, een toepassing van heek de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

open ruimte

A

een open landschap en een open samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

geslote landschap

A

een geslote landschap en een geslote samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

stedelijke ruimte

A

de stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

rurale ruimte

A

het platteland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

continentale ruimte

A

landinwaarts, niet gericht naar de zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

maritieme ruimte

A

in of aan de zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

tijdvak

A

begrensde, lange periode in een tijdrekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

decenium

A

periode van 10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

reconstructie

A

opbouw, herbouw van een verwoestte gebouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

mythe

A

een overgeleverd verhaal over daden van Goden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

middellandse zeeklimaat

A

het klimaat rond de middellandse zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

mediterraan klimaat

A

het klimaat dat onder sterke invloed van een nabij gelegen zee of oceaan staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

centrum

A

middelpunt, in het midden gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

periferie

A

gebieden verder afgelegen van een bepaald centrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

migratie

A

verplaatsing van een groep van de ene naar de andere plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

mythelogie

A

het geheel van verhalen en denkbeelden van een bepaalde cultuur waarin belangerijke vragen aan God komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Mykeners

A

pre-helleense beschaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

mykeense cultuur

A

belangerijke cultuur in het oude Griekenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

paleiseconomie

A

het koninklijke paleis is de draaischijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

cyclopisch

A

reusachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

linaer A

A

het schrift van de Kretenzers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Linaer B

A

het schrift van de Mykeners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

rijk

A

een staat, met een bevolking, een grondgebied en een politieke organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

stadstaat

A

politieke organisatie in het oud-griekenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hellas

A

grieks woord voor griekenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Polis

A

een griekse stadstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

akropolis

A

(‘hoogste stad’ of bovenstad’) het hooggelegen gebied in de Polis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

autonomie

A

politieke onafhankelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

autarkie

A

economisch onafhankelijk, er moeten geen goederen geïmporteerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

kolonisatie

A

in de klassieke oudheid het oprichten van een dochterpolis door een moederpolis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

de invloed van de Klassieke talen op de hedendaagse talen uitleggen

A

= de Grieken + Romeinen bouwen een bloeiend rijk rond de Middellandse zee rond 800 v.C. en 500 n.C. op die manier leggen ze voor een groot deel basis van onze samenlevingen. Dat betekent dat heel wat zaken uit ons hedendaagse leven hun oorsprong vinden in de klassieke oudheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

3 voorbeelden van invloeden van de Klassieke Oudheid op onze samenleving noemen.

A
  1. Onze politiek organisatie 2. Onze kunst 3. De manier van denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

door welke culturen ontstaat onze samenlevingen

A

klassieke cultuur, germaanse cultuur en Christendom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

romaanse talen

A

stam rechtsreeks af Latijn (Italiaans, Frans, Portugees, Roemeens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

germaanse talen

A

bevatten woorden uit Latijn/Grieks, namen en uitdrukkingen uit Klassieke oudheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

3500 v.C. (prehistorie) = scharnierdata

A

het eerste schrift maakt het mogelijke taal op te schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

800 v.C. (oude nabije oosten) = scharnierdata

A

de stichting van Rome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

500 (klassieke oudheid) = scharnierdata

A

de val van het West-Romeinse rijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

1450 (middeleeuwen) = scharnierdata

A

de val van het oost-romeinse rijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

1750 (vroegmoderne tijd) = scharnierdata

A

het begin van de industrialisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

1945 (moderne tijd) = scharnierdata

A

het einde van de tweede wereldoorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

welk heb je nodig om bronnen te onderzoeken

A

tijd, ruimte en domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

wat zijn de 4 domeinen

A
  1. Politiek - bestuur en grondgebied 2. Sociaal - verschillende bevolkingsgroepen en armoede en rijkdom 3. Economisch - hoe voorziet de mens in zijn levensonderhoud 4. Cultuur - streven naar wijsheid en schoonheid, godsdienst tradities en gewoontes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

3 verschillende tijdrekening opnoemen

A
  • christelijk
  • islamitsche
  • joodse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

hoe maak je de tijd zichtbaar

A

tijdlijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

indeling van tijd

A

decenium - eeuw - millenium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

3 beperkingen van een bron opnoemen

A
  1. bruikbaar = geeft ze antwoord op de historische vraag 2. representatief = geeft ze een typerend beeld 3. betrouwbaarheid = verteld ze de waarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

de 3 elementen waarvan de betrouwbaarheid van een bron afhankelijk is

A
  1. De maker 2. Het doelpubliek 3. De functie of bedoeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

verschil tussen geschiedenis en verleden

A

de kennis die we hebben van het verleden is bepaald door: - de beschikbaarheid van bronnen - de interpretatie die we aan de bronnen geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

kenmerken rond de middellandse zeeklimaat

A

de gebieden rond de middellandse zee hebben een Middellandse zee of een mediterraan klimaat - maritieme ruimte - weinig neerslag - warme zomermaanden - natte herfstmaanden en wintermaanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

landbouwproductie bij de middellandse zee

A

citrusvruchten, druiven, olijven en graan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

natuurlijke omstandigheden (westelijke bekken)

A
  • weinig eilanden
  • rechte kustlijn
  • bergachtig reliëf
  • open ruimte
  • grote vruchtbare vlakten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

invloed op de landbouw en scheepvaart - weinig eilanden
(westelijke bekken)

A
  • grote gemeenschappen
  • meer landbouwopbrengst
    -minder scheepvaart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

omvang van gemeenschappen = centrum (westelijke bekken)

A

italisch schiereilanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

natuurlijke omstandigheden (oostelijke bekken)

A
  • veel eilanden
  • grillig kustlijn
  • bergachtig reliëf
    -gesloten ruimte
  • kleine vruchtbare vlakten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

ivloed op de landbouw en scheepvaart (oostelijke bekken)

A
  • kleine gemeenschappen
  • minder landbouwopbrengst
  • meer scheepvaart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

ambacht

A

handwerk dat wordt uitgeleerd om een beroep mee te oefenen

74
Q

grondstoffen

A

zijn aanwezig in de natuur en worden gebreukt om afgewerkte producten te maken

75
Q

ruileconomie

A

een economie dat gebasserd is op directe en indirecte ruilhandel

76
Q

geldeconomie

A

vorm van economie waarin transacties worden afgerekend met geld

77
Q

kolonie

A

een gebied of land dat onder dwang van een ander land bestuurdt wordt

78
Q

grootgrondbezitter

A

een heerser of persoon die in bezit is van een grote opervlakte aan land

79
Q

handelaarondernemer

A

een ondernemer die goederen koopt om ze doorteverkopen met winst

80
Q

import

A

de invoer van goederen uit andere landen

81
Q

export

A

de uitvoer van goederen uit andere landen

82
Q

schuldslavernij

A

slavernij die ontstaat wanneer iemand zijn schuld niet meer kan afbetalen

83
Q

nijverheid

A

het verwerken van grondstof tot een afgewerkt product

84
Q

keramiek

A

materiaal dat noch metaal en noch polymeer is

85
Q

asrisocratie

A

de eliten van politiek, het zijn de grootgrondbezitters

86
Q

democratie

A

= het volk heeft inspraak in het bestuur

87
Q

ongelijkheid

A

er zijn verschillen sociale groepen

88
Q

standenmaatschapij

A

= een samenleving waarin mensen rechten en plichten hebben naargelang de stand waartoe ze behoren

89
Q

slavernij

A

onvrije arbeid, de slaaf is eigendom van zijn meester

90
Q

burger

A

een inwoner van een stad die bepaalde rechten en plichten heeft

91
Q

metoik

A

vrije vreemdeling zonder burgerrrecht

92
Q

Ostracosme of schervengericht

A

= wordt gebruikt als stembriefje

93
Q

tirannie

A

regering waarin de macht op een despatische manier in de handen van één persoon is

94
Q

oligarchie

A

de macht licht in verschillende hun handen

95
Q

onroerende goederen

A

dit zijn goederen die je niet kan verplaatsen

96
Q

roerende goederen

A

dit zijn goederen die je wel kan verplaatsen

97
Q

wat is militairisme

A

spartanen worden zwaar getraind de nadruk ligt op dipipline en uithoudingsvermogen

98
Q

waarom militairisme

A

om groote groep slavende laatste kunnen

99
Q

wat is het centrum van de westelijke bekken

A

Italisch schiereiland

100
Q

wat is het centrum van de oostelijke bekken

A

Griekse wereld

101
Q

volkeren van westelijke bekken

A

Centraal-Europa = Kelten of Galiërs
Iberische schiereilanden = Iberiërs
Etrurië = Etrusken

102
Q

volkeren oostelijke bekken

A

Griekse vasteland = Griekse volkeren
Kreta = Kretenzers
Egypte = Egyptenaren
Kanaän of Palestina = Israëlieten en Filistijnen
Mesopotamië = Assyriërs, Babyloniërs, Perzen
Fenicië = Feniciërs

103
Q

wanneer minoïsche beschaving

A

3000 v.C. - 1400 v.C.

104
Q

waar Minoïsche beschaving

A

Kreta

105
Q

wie Minoïsche beschaving

A

Kretenzers

106
Q

welk schrift Minoïsche beschaving

A

Linaer A

107
Q

mythe minoïsche beschaving

A

verhaal van de minotaurus

108
Q

myceense beschaving wanneer

A

2000 v.C. - 1100 v.C.

109
Q

waar myceense beschaving

A

rond de egeïsche zee

110
Q

wie myceense beschaving

A

indo-europese stammen

111
Q

verhaal myceense beschaving

A

oorlog troje

112
Q

ontstaan myceense samenleving

A

Rond 2000 v.C. indo-Europeese stammen = nomaden die rontrekken in Europa

Vestogen zich in het Griekse schiereiland

Onderwerpen de oorspronkelijke bewoners (ze moeten naar hen luisteren)

Zij “mengen” zich = Mykeners

113
Q

kenmerken Myceense samenleving

A

politiek = elke stad heeft een zelfstandig koninkrijk, koning heeft alle macht
economische = paleiseconomie + handel en landbouw + regelmatig oorlog (ringmuren)

cultureel = - Burcht + koninklijke graven = macht en rijkdom van koning - gouden dodenmaskers = geloof in leven na de dood en goede goudsmeden

114
Q

troje oorlog feiten

A

Een aangroei van de Mykeense bevolking ( de bevolking is met te veel)

Hierdoor is er een tekort aan levensmiddelen (=voedsel)

Daarom willen ze controle over de vruchtbare landbouwgebieden langs de Zwarte Zee

Gevolg: conflict (=ruzie) met Trojanen

115
Q

welke schrijver heeft over troje geschreven

A

Homerus

116
Q

welke twee boeken heeft Homerus geschreven

A

Ilias en de Odysee

117
Q

in welke van de twee boeken komt het paard van Troje voor

A

de Odysee

118
Q

wat mythe Troje

A

De Grieken hadden Troje al 10 jaar belegerd (ze stonden voor de poorten en konden niet binnen). Daarom bedachten ze een list. Ze maakten een houten paard en een groep Griekse soldaten, onder leiding van Odysseus, kropen in de buik van het paard. De Trojanen dachten dat dit paard een geschenk was van de Grieken en brachten het binnen in hun stad. Toen het nacht werd kropen de Griekse soldaten uit de buik van het houten paard en zetten de poorten open van de stad

119
Q

mykeense ondergang

A

wat wel duidelijk is = Rond 1200v.C worden enkele Mykeense centra verwoest
1000v.C de Mykeense cultuur verdwijnt. Ze gaan ten onder aan oorlog en migraties.

120
Q

3 kenmerken van een Polis

A
  1. Centrum met burcht = Akropolis 2. Openbare huizen en gebouwen 3. Omliggende dorpen en landbouwgebieden
121
Q

op welke gebieden voelen de grieken zich één

A

taal, levensopvatting en godsdienst

122
Q

waarom voelen ze zich één bij taal

A

alle Grieken spreken dezelfde taal

123
Q

waarom voelen ze zich één bij levensopvatting

A

Onder invloed van Homeros waarderen alle Grieken dezelfde deugden

124
Q

waarom voelen ze zich één bij godsdienst

A

door Homeros hebben de ze gemeenschappelijke goden spelen heilige plaatsen en orakels

125
Q

voorbeelden van de belangerijkste rol van Homeros

A
  • zorgt ervoor dat alle Grieken dezelfde goden vereren - zorgt dal alle Grieken eenzelfde blik op het leven hebben en hoe ze zich moeten gedragen
126
Q

uitzicht polis

A
  • vele steile bergketens - diepe dalen - aantal kleine vlakten
127
Q

wat bedoelen ze met politiek verdeeld cultuur één

A

Elke polis heeft een eigen koning, grondgebied, bestuur en bevolking (dus het is verdeeld) maar ze geloven allemaal in dezelfde goden en ze spreken de zelfde taal … (dus cultuur is één)

128
Q

oorzak van kolonisatie geven

A

1 weinig vruchtbare grond in Hellas 2 de grond is eigendom van een kleine groep grootgrondbezitters 3 de bevolking groeit

129
Q

wat is het gevolg van het oorzaak van de kolonisatie

A

spanning tussen arm en rijk

130
Q

wat is de oplossing van spanning tussen arm en rijk

A
  1. Landbouwgronden overzee zoeken 2. Daar handelswaren kopen en verkopen
131
Q

gevolg van de oplossing van de kolonisatie

A

er ontstaan Kolonies = overzees gebied waar een moederpolis een dochterpolis sticht ze zijn onafhankelijk van elkaar. Ze onderhouden wel handelsbetrekkingen

132
Q

economisch voordeel van kolonisatie

A

handel en nijverheid groeien

133
Q

de bloei van pottenbakersnijverheid verklaren

A

ze gebruikte potten als verpakking en ze moesten meer gaan exporteren dus hadden ze ook meer potten nodig

134
Q

3 verschillende economische groepen en hun taak omschrijven

A
  1. Ambachtslieden = maken textiel, wapens, werktuigen, vazen, … 2. Geldwisselaar = 3. Bankier =
135
Q

culturele gevolgen

A
  1. invloeden van andere volkeren op de Grieken
  2. verspreiding van de griekse cultuur
136
Q

voorbeelden van de culturele gevolgen invloeden van andere volkeren op de grieken

A
  1. het fenescih schrift
  2. de lydische munt
137
Q

wat is het culturerle gevolg van het fenecische schrift

A

het giekse alfabet

138
Q

wwat is een culturele gevolg van de lydische munten

A

de griekse poleis slaan hun eigen munten uit

139
Q

gevolgen van de economische gevolgen

A
  1. bloeiende handel en nijverheid
  2. de ontwikkeling van een geldeconomie
140
Q

voorbeelden van het gevolg (bloeiende handel en nijverheid) van de economische gevolgen

A
  1. ambachtslieden maken textiel, wapens, werktuigen, vazen, …
  2. de ontwikkeling van verpakkingsmiddelen en trasnportmiddelen: pottenbakersnijverheid of keramieknijverheid
  3. bloeiende scheepsbouw en havenaanleg
141
Q

Voorbeelden van het gevolg (de ontwikkeling van een geldeconomie) bij economsiche gevolgen

A

er ontstaan nieuwe beroepen: Bv. geldwisselaar en bankier

142
Q

wat zijn de gevolgen van een sociaal gevolg

A
  1. er ontstaat een nieuwe groep rijken; de handelaarsondernemers
  2. de griekse landbouwer kan niet concurreren met het goedkope graan uit de kolonie
143
Q

wat zijn de gelvolgen op lange termijn vandit gevolg er ontstaat een nieuwe groep rijken; de handelaarsondernemers bij sociale gevolgen

A
  1. ze eisen op basis van hun rijkdom deelname aan het bestuur
  2. ze komen in conflict met de rijke met de rijke grootgrondbezitters
144
Q

wat is het gevolg op lang termijn van de griekse landbouwer kan niet concurreren met het goedkope graan uit de kolonie van sociale gevolgen

A

1.hij moet overschakelen naar druiventeelt en olijventeelt
2. hij moet leningen aangaan en geeft zichzelf en zijn gezin op als waarborg

145
Q

wat is het gevolg van hij moet leningen aangaan en geeft zichzelf en zijn gezin op als waarborg bij sociale gevolgen

A

mogelijke schuldslavernij

146
Q

De invloed van de kolonisatie op de economie uitleggen

A

de kolonies zijn gebieden waar men heel wat kan kopen en verkopen dat simuleert de handel en nijverheid

147
Q

producten uit de kolonies importeren

A

graan, verschillende soorten metaal, plaatselijke producten en slaven, grondstoffen

148
Q

producten van kolinies exporteren

A

wijn, olie, aardewerk, afgewerkte producten

149
Q

2 soorten kolonies

A

explatievekoloni + handelskoloni

150
Q

wat doet een explatievekolonie

A
  • mijnbouw
  • landbouw
  • veeteelt
151
Q

wat doet handelskoloni

A
  • steunpunten en verbindgspunten voor de handel
152
Q

directe democratie

A

elke burger mag direct stemmen en is niet afhankelijk van een parlementslid die zijn belangen verdeeld zijn

153
Q

indirecte democratie

A

het volk kiest een vertegenwoordiger die de wetten in hun plaats maken

154
Q

atheense bevolking in 3 groepen

A

burgers
metoiken
Slaven

155
Q

wat zijn/ hebben burgers van de atheense bevolking

A
  • inwoners die altijd in Athene hebben gewoond
  • beide ouders zijn van Athene
    -n
156
Q

wat zijn/hebben metoiken van de atheense bevolking

A
  • één van de ouders niet van Ahene - vreemdelingen
  • betalen verblijfsbelastingen
  • werken in handel en nijverheid
157
Q

slaven wat hebben die van de atheense bevolking

A

geen rechten

158
Q

wat moeten de burgers van de atheense bevolking doen

A
  • betalen belastingen
  • militaire dienst
159
Q

wat moeten metoiken van de atheense bevolking doen

A
  • betalen belastingen
  • militaire dienst
160
Q

wat moeten slaven van de atheense bevolking doen

A

Werken voor de burgers en de metoiken of voor de stadstaat

161
Q

waarom is de atheense democratie beperkt

A

omdat vrouwen jongeren vreemdelingen en slaven niet mee mogen stemmen

162
Q

wat was de eerste deel van de evolutie van de democratie en wat betekent het

A

monarchië en het is één koning die vershillende functies heeft

163
Q

wat is het na de monarchë en wat is het

A

aristrocatie of oligarchie = bestuursvorm waaraan slecht enkele beste heersers deelnemen (kleine groepen rijke aan de macht)

164
Q

waarom ontstaat er sociale spanning

A
  • handellaars willen inspraak in het bestuur
  • boeren willen schulden weg
165
Q

wie is de eerste belangerijke edellied die een belangerijk intiatief neemt door de sociale spanning en wat doet hij

A

draco =
- schrijft de straffen op
- hij neemt draconische maatregels

166
Q

wie ging het probleem oplossen tijdens timocratie en wat deed hij

A

solon =
- veeldeelt bevolking in 4 klassen op basis van hun bezit
- hervorming schuldslavernij
- creeërt werkgelegenheid

167
Q

inwelke vier klassen heeft solon de bevolking verdeeld en mogen ze mee doen aan het bestuur en volksvergadering ?

A

klas 1. grootgrondbezitters = bestuur en volksvergadering klas 2. Handelaarsondernemers = bestuur en volksvergadering klas 3. Boeren = volksvergadering klas 4 armen = volksvergadering

168
Q

wie was er tijdens de tirannie en wie is hem

A
  • tiran
  • de heldendichten van Homeros binden
  • helpt boeren financiël
    -laat tempels en openbare gebouwen bouwen
169
Q

ontstaan democratie

A

monarchie - aristrocatie of oligarchie - sociale spanningen - timocratie - tirannie - democratie

170
Q

wie tijdens de democratie en wat deedt hij

A

Kleisthenes
- grondlegger van huidige democratie
- verdeelt bevolking in 4 klassen volgens woonplaats
- hij voert ostracisme of schervengerecht uit

171
Q

perikles

A

elke mannelijke burger mag gaan stemmen zonder verlies van loon

172
Q

spartaanse bevolking

A

Spartanen
Perioiken
heloten

173
Q

wat zijn de plichten en rechten van de spartanen

A

plichten =
Moeten in het leger tot 60
rechten=
-politiek
- hoeven niet te werken

174
Q

plichten en rechten van de perioiken

A

plichten =
Werken als boer, ambachtsman, handelaar
rechten =
-vrij, mogen grond bezitten
- geen politieken rechten

175
Q

plichten en rechten van een heloot

A

plichten = Bewerken de grond van de spartanen
rechten = geen rechten

176
Q

bestuurorganen

A

koningen
Raad van ouden
eforen
volksvergadering

177
Q

wat doen de koningen

A

legeraanvoerder

178
Q

wat doet de raad van de ouderen

A

-wetten maken
-hoogste rechtbank
- voor het leven gekozen

179
Q

wat deon de eforen

A

-wetten uitvoeren
- controleren inwoners, ambtenaren en koningen

180
Q

volksvergadering

A
  • wetten goed of afkeuren
  • eforen benoemen
181
Q

huidige democratie scheinding der machten

A
  1. de wetgevende macht
  2. de uitvoerende macht
  3. rechterlijke macht