aardrijkskunde kerstexamen Flashcards
aardrijkskunde
aardplaat
stuk van de vaste buitenste schil van de aarde (aardkast)
asthensosfeer
schil van de aarde die onder de lithosfeerplaten drijven en glijden of er gedeeltelijk in wegzinken
condenseren
overgaan van gasvormig naar vloeibare toestand
decenium
periode van 10 jaar
erosie
afbraak van gesteente door bewegend ijs, stromend water of wind
fysisch
= natuurkundig
= gaat over de eigenschappen van stoffen zoals ze voorkomen op aarde. Vast, vloeibaar of stroperig zijn fysische eigenschappen
geologie
wetenschap die de aardkorst onderzoekt
gletsjer
ijsmassa die langzaam van een helling schuift
lithosfeerplaat
buitenste schil van de aarde, een schaal uit steen die hard en vast is
plantentektoniek
verschijnsel waarbij de lithosfeerplaten bovenop de asthenosfeer bewegen ten opzichte van elkaar
plastisch
toestand tussen vast en vloeibaar, stroperig
sediment
afzetting van materiaal dat door wind, water of ijs getransporteerd werd
textuur
manier waarop iets wordt samengesteld
verwering
afbraak van gesteente door temperatuurverschillen
zwaartekracht
kracht waarmee iets wordt aangetrokken in de richting van het middelpunt van de aarde
biodiversiteit
grote verscheidenheid aan planten en dieren
broeikaseffect
geleidelijke stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde doordat de warmte steeds meer wordt vastgehouden in de atmosfeer
CO2
koolstofdioxide, een gas die voorkomt in de atmosfeer en stijgt door menselijke activiteiten zorgt voor klimaatopwarming
ecoloog
persoon die planten en dieren bestudeert en hoe die in relatie staan tot elkaar en hun omgeving
fauna en de flora
dieren en planten
ijstijd
langdurige koude periode
import
invoer
duurzaam
weinig last van slijtage ook: spaarzaam met grondstoffen en producten
plantage
aanplanting van struiken of bomen in de tropen, die jaar na jaar een product opleveren
transpiratie
verdamping van water door planten
tropisch regenwoud
wouden die rond de evenaar liggen
waterkringloop
kringloop van water dat circuleert in een gesloten kring tussen de aarde en de dampkring
weelderige plantengroei
heel veel verschillende soorten planten
woudreuzen
bomen die tot 60 meter hoog kunnen worden
reliefelementen
- Helling = het schuin aflopend vlak tussen een hoger en lager deel in het landschap 2. Hoogteverschil = het verschil tussen het hoogste en het laagste punt in het landschap 3. Horizon = de lijn waar het land en de lucht elkaar schijnbaar taken 4. (hoogte en horizonlijn)
vlakte
horizon niet recht alles plat
heuvelland
horizon niet recht en de bergen hoger dan 500 meter
gebergte
horizon recht en onder de horizon bergen onder 500 meter
plateau
niet rechte horizon en de berge kleiner dan 500 meter
welke invloed heeft de hoogte op de temperatuur
hoe hoger je gaat hoe kouder het is
als de lucht afgekoeld is
meer kans op neerslag
wanneer startte de alpiene gebergtevorming
65 miljoen jaar geleden
opbouw aarde
Lithosfeer
Asthenosfeer
Mesosfeer
Buitenkern
binnenkern
wat is de lithosfeerplaat
vast