Mots plus important (part 3) Flashcards
1
Q
créancier
A
de strafvordering
2
Q
tacite
A
stilzwijgend
3
Q
réclamer
A
terugvorderen
4
Q
le contrôle
A
de toetsing
5
Q
se prescrire
A
verjaren
5
Q
le faux
A
de valsheid
6
Q
la constatation
A
de vaststelling
7
Q
la sûreté
A
de veiligheid
8
Q
renoncer
A
verzaken
9
Q
la renonciation
A
de verwerping
10
Q
acquitter
A
vrijspreken
10
Q
l’acquittement
A
de vrijspraak
11
Q
l’usufruit
A
het vruchtgebruik
12
Q
condamner
A
veroordelen
13
Q
l’annulation
A
de vernietiging
14
Q
susceptible d’appel
A
vatbaar voor hoger beroep
15
Q
l’audtion
A
het verhoor
16
Q
l’ayant droit
A
rechtshebbende
17
Q
la réperation
A
schadeloosstelling
18
Q
le sinistre
A
het schadegeval
19
Q
l’abus de droit
A
rechtsmisbruik