Moeilijke begrippen Flashcards

1
Q

Perceptuele Saillantie

A

We kennen alleen het gedrag en niet de situatie, dus we hebben alleen de persoon om gedrag te verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benjamin Franklin effect

A

Als je iemand om een gunst vraagt, gaan ze je leuker vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Blind Spot Bias

A

Denken dat andere gevoeliger zijn voor attributie biases (fouten) in hun denken dan wijzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Descriptieve normen

A

Hoe mensen zich werkelijk gedragen, ongeacht of dat acceptabel is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Interdependente oplossing

A

Mensen hebben elkaar nodig om tot de oplossing te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Integratieve oplossing

A

Oplossing waarbij trade off wordt gemaakt, onbelangrijk voor eigen partij, maar wel belangrijk voor andere partij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Perseveratie effect

A

Overtuigingen zijn moeilijk te vergeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Manifestatie regel

A

Regels voor emotie uiting (vaak in andere landen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zelfreferentie effect

A

Informatie over jezelf onthouden en verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Naïef realisme

A

Denken dat hoe wij iets ervaren, dat dat de werkelijkheid is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anker heuristiek

A

Inschatting a.d.h.v. eerst beschikbare informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschikbaarheids heuristiek

A

Inschattingen worden bepaald door hoe makkelijk bepaalde gebeurtenissen herinnerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Referentie heuristiek

A

Anker heuristiek?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Representatieve heuristiek

A

Wanneer we een beslissing maken op grond van de gelijkenis met een typisch voorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Belief perseverence

A

Mening houden, ookal is het informatie tegen die mening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Construct

A

De manier waarop mensen hun sociale omgeving interpreteren, begrijpen en waarnemen

17
Q

Etnocentrisme

A

Je eigen groep is superieurder

18
Q

Fundamentele Attribution Error

A

Onze neiging om ons gedrag en dat van andere toe te schrijven aan persoonlijkheidseigenschappen en niet aan de kracht van de omgeving en sociale invloed.

19
Q

Contra-feitelijk denken

A

Het mentaal veranderen van aspecten uit een eerdere gebeurtenissen om te bedenken wat had kunnen zijn

20
Q

Conformation bias

A

Voorbeelden zoeken die je overtuigingen versterken

21
Q

Impliciete persoonlijkheidstheorie

A

Een schema dat onze ideeën bevat over welke trekken goed bij elkaar passen

22
Q

Covariatie model

A

Om attributie te vormen over oorzaak van iemands gedrag, moeten we systematisch een patroon opmerken tussen de aanweizgheid en afwezigheid van mogelijk bepalende factoren en og het gedrag dan wel of niet uitkomt

23
Q

Consensus informatie/vermogen

A

Gedragen mensen zich hetzelfde in dezelfde situatie

24
Q

Onderscheidende informatie/vermogen

A

Hoe gedraagt de persoon zich bij verschillende stimuli

25
Q

Samenhangende informatie/vermogen (consistentie?)

A

Gedraagt de persoon zich hetzelfde bij dezelfde stimuli in verschillende situaties

26
Q

Zelf perceptie theorie

A

Wanneer onze gevoelens onzeker zijn, vergelijken we deze met eerder vertoond gedrag

27
Q

Overrechtvaardigingseffect

A

Extrinsieke motivatie boven op intrinsieke motivatie geeft teveel motivatie, waardoor er geen motivatie meer is

28
Q

Zelf-discrepantie theorie

A

Groot verschil tussen actual/ideal self en ought self

29
Q

Implementaire intentie

A

Specifieke plan over hoe, waar en wanneer je iets gaat doen

30
Q

Theorie van Gepland Gedrag

A

Specifieke gedragingen, subjectieve normen en waargenomen gedragscontrole

31
Q

Inductieve normen

A

Welk gedrag is acceptabel en welk niet

32
Q

Out group derogation

A

Andere groep heeft altijd schuld

33
Q

Bivariate claim

A

Beide variabelen moeten kwantitatief zijn? 2 variabele?