Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Hindsight bias

A

De neiging van mensen om te overdrijven hoe goed ze een gevolg hadden kunnen voorspellen, nadat het is gebeurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Observatiemethode

A

Een techniek waabij een onderzoeker mensen observeert en systematisch metingen en impressies van hun gedrag rapporteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Etnografie

A

Een methode waarbij onderzoekers een groep of cultuur proberen te begrijpen door deze van binnenuit te observeren, zonder vooropgestelde denkbeelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Inter-rater reliability

A

De mate van overeenkomst tussen twee of meer mensen die onafhankelijk een dataset observeren en coderen, door te laten zien dat twee if meer mensen onafhankelijk met dezelfde observaties komen, wordt verzekerd dat de observaties neit subjectief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Archief analyse

A

Een vorm van de observatiemethode waarbij de onderzoeker de documenten of bestanden, van een cultuur onderzoekt, zoals magazines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Correlatiemethode

A

Een techniek waabij twee of meer variabelen systematisch zijn gemeten en het verband daartussen wordt geschat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Correlatiecoëfficiënt

A

Een statischtische techniek die inschat hoe goed de ene variabele de andere variabele voorspelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Surveys

A

Onderzoek waarin een representatieve steekproef mensen wordt gevraagd vragen in te vullen over hun attitudes of gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Random selectie

A

Een manier om er zeker van te zijn dat een steekproef representatief is voor een populatie, door iedereen in de populatie dezelfde kans te geven om geselecteerd te kunnen worden voor de steekproef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Experimentele methode

A

Een methode waarbij een onderzoeker random participanten toekent aan verschillende condities en zeker is dat deze condities identiek zijn behalve door de onafhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Onafhankelijke variabele

A

De variabele die een onderzoeker verandert of die varieert om te zien of deze een effect heeft op een andere variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Afhankelijke variabele

A

De variabele die een onderzoeker meet om te zien of deze is beïnvloed door de onafhankelijke variabele, de onderzoeker denkt dat de afhankelijke variabele afhangt van de onafhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Random toewijzing

A

Een proces dat verzekert dat alle participanten een gelijke kans hebben om deel te nemen in elke conditie van een experiment, door random toewijzing, onderzoekers kunnen relatief zeker zijn dat verschillen in de persoonlijkheden via de participanten of achtergronden normaal zijn verdeeld over de condities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

P-waarde

A

Een getal berekend met de statische technieken dat aangeeft hoe waarschijnlijk het is dat de resultaten van een experiment door kans komen en niet door de variabelen, het doel is bepalen of de resultaten significant zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Interne validiteit

A

Ervoor zorgen dat niets de afhankelijke variable beïnvloedt naast de onafhankelijke variabele, dit wordt bereikt door alle externe variabele te controleren en door mensen random in verschillende condities in te delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Externe validiteit

A

De mate waarin de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar andere situaties en andere mensen.

17
Q

Psychologisch realisme

A

De mate waarin de psychologische processen die zijn geactiveerd in een experiment gelijk zijn aan psychologische processen die in het dagelijkse leven voorkomen.

18
Q

Cover story

A

Een beschrijving van het doel van een studie die gegeven wordt aan participanten, maar verschillend is van het eigenlijke doel, dit om psychologisch realisme in stand te houden.

19
Q

Veldexperimenten

A

Experimenten uitgevoerd in de natuurlijke setting en niet in een laboratorium.

20
Q

Replicaties

A

Een studie herhalen, vaak met verschillende populaties of in verschillende settingen.

21
Q

Meta-analyse

A

Een statistische techniek die de gemiddelde resultaten neemt van twee of meer studies om te zien of het effect van een onafhankelijke variabele betrouwbaar is.

22
Q

Basis onderzoek

A

Studies die ontworpen zijn om het beste antwoord te vinden op de vraag waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen en puur zijn ontwikkeld om redenen van intellectuele nieuwsgierigheid.

23
Q

Toegepast onderzoek

A

Studies ontworpen om een speciaal sociaal probleem op te lossen.

24
Q

Cross-cultureel onderzoek

A

Onderzoek samengesteled met leden van verschillende culturen om erachter te komen of de psychologische processen van interesse aanwezig zijn in beide culturen of dat ze specifiek zijn voor culturen.

25
Q

Evolutietheorie

A

Eenconcept ontwikkeld door Charles Darwin om de manieren uit te leggen waarop dieren zich aanpassen aan hun omgeving.

26
Q

Natuurlijke selectie

A

Het proces qaabij erfelijke kenmerken die overleving bevorderen in een bepaalde omgeving worden doorgegeven aan de volgende generaties, organismen met deze kenmerken brengen vermoedelijk meer nageslacht voort.

27
Q

Evolutiepsychologie

A

De poging om sociaal gedrag uit te leggen in termen van genetische factoren die geëvolueerd zijn over de tijd volgens de principes van de natuurlijke selectie.

28
Q

Informed consent

A

Overeenkomst om deel te nemen in een experiment, akkoord gaan met volledig bewustzijn van de natuur van het experiment, dat vooraf is uitgelegd.

29
Q

Deception

A

Participanten misleiden over het werkelijke doel van een studie of de gebeurtenissen die zullen komen.

30
Q

Institutional review board (IRB)

A

Een groep die bestaat uit minstens een wetenschapper, een niet-wetenschapper en een lid die niet verbinden is met het instituut dat al het psychologisch onderzoek controleert en beslist of het aan ethische richtlijnen voldoet, al het onderzoek moet goedgekeurd worden door het IRB voordat het wordt uitgevoerd.

31
Q

Debriefing

A

Aan het eind van een experimetn aan de participanten uitleggen wat het werkelijke doel van de studie was en wat er precies is gebeurd.

32
Q

Crisis: imago

A

Hindsight bias: resultaat ligt voor de hand

33
Q

Crisis: slecht onderzoek

A

Fraude en replicitie crisis

34
Q

Crisis: nieuwe methode

A

Replicatie onderzoek, meta-analyse en Open Science

35
Q

Controle conditie

A

Conditie in neutrale omgeving, met neutrale variabele