Module 5 - Kennis Flashcards

1
Q

probleemconceptualisatie

A
  • uitwerken/ expliciet maken van een probleem
  • helpt om tot een breed gedragen en juiste oplossing te komen
  • voorkomt onnodige en onjuiste oplossingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

formulering probleemstelling

A
  • wens & dilemma
  • geldt altijd voor 1 specifieke actor
  • in 1 zin duidelijk aan grote groep mensen waar het hart van het probleem ligt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wens (+kloof)

A

verschil tussen gewenste systeemtoestand en daarvan verschillende huidige of mogelijk verwachte toekomstige systeemtoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kloof

A

zit tussen de gewenste toestand en de toekomstige toestand in, dit is de reden dat we een probleem hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dilemma

A

reden waarom gewenste systeemtoestand niet eenvoudig bereikt kan worden
–> wat jou tegenhoudt om wens te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Veel voorkomende fouten opstellen probleemstelling

A
  • geen dilemma
  • geen wens
  • ogenschijnlijk dilemma
  • noemen van een specifiek alternatief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geen dilemma (fout)

A
  • duidelijk wat actor wilt, maar niet waarom dit niet makkelijk lukt
  • risico: onduidelijk waar oplossing zich op moet richten
  • eenvoudig of raar alternatief kan de oplossing zijn (herkenning)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geen wens (fout)

A
  • onduidelijk hoe gewenste toekomstsituatie eruit moet gaan zien
  • risico: onduidelijk doel, onmogelijk om doelstelling op te stellen of oplossingen te geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ogenschijnlijk dilemma (fout)

A
  • wens en dilemma gaan over hetzelfde

- risico: onduidelijk waar op te richten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

noemen van een specifiek alternatief (fout)

A
  • oplossing zit al in de probleemdefinitie

- risico: minder breed en creatief nadenken over oplossingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

laag niveau formuleren

A

+ makkelijker concreet te maken
+ duidelijkere aanpak
- beperkte oplossingsruimte
- risico op symptoombestrijding en tunnelvisie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoog niveau formuleren

A

+ meer oplossingen mogelijk
+ ruimte voor meerdere belangen
+ focus op onderliggende oorzaken i.p.v. symptomen
- complex, verlies aan relevantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fouten doelenbomen

A
  • te algemene of te specifieke hoofddoelstelling
  • een-op-een relaties
  • alternatieven als doel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

te algemene of specifieke hoofddoelstelling (fout)

A
  • geen specifieke subdoelen, hierdoor onmogelijk om subdoelen te toetsen
  • klein stukje van probleem in beeld, hierdoor niet alle oplossingen toe te passen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een-op-een relaties

A

Geen verdieping van niveaus, doel van A en B is hetzelfde of onderdeel van elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

alternatieven als doel

A

beoordelen van een specifiek alternatief

17
Q

wens (de haan)

A

datgene wat een actor wil bereiken (actor is op het moment ontevreden over iets

18
Q

dilemma (de haan)

A

narigheid verminderen, maar wel voordelen blijven behouden

19
Q

overheidsinterventies

A
  • communicatie
  • heffingen
  • subsidies
  • accijnzen
  • wetten & regels
20
Q

marktfalen

A

markt zelf niet goed in staat om een probleem op te lossen

21
Q

Waarom als overheid ingrijpen in leefstijl van mensen?

A
  • externe effecten
  • informatie tekort
  • normatieve overweging
22
Q

input legitimiteit

A
  • verantwoording vooraf
  • altijd normatief
  • democratische besluitvorming
23
Q

output legitimiteit

A
  • effectiviteit & doelmatigheid van beleid

- lost het de gemeenschappelijke problemen op?

24
Q

logica van passendheid

A

wat is haalbaar en aanvaardbaar

25
Q

logica van consequentie

A
  • Hoe bereik ik mijn doel?
  • welke alternatieven zijn er?
  • Met welke haal ik de hoogste opbrengst?
26
Q

werkt het?

A

Beleid moet doeltreffend en doelmatig zijn

27
Q

doeltreffend

A
  • leidt maatregel tot het juiste doel
  • last het het probleem op?
  • zijn er neveneffecten?
28
Q

doelmatig

A

lage kosten t.o.v. maatschappelijke baten

29
Q

past het?

A

politieke haalbaarheid & bestuurlijke uitvoerbaarheid

30
Q

politieke haalbaarheid

A
  • is er draagvlak voor dit beleid
  • opvatting politieke partijen
  • weerstand in de samenleving
31
Q

bestuurlijke uitvoerbaarheid

A
  • is er voldoende mankracht om beleid uit te rollen?
  • dominante belangengroepen
  • beleidserfenissen
32
Q

mag het?

A

Is het volgens de regels van de rechtsstaat?

  • procedurele rechtmatigheid
  • inhoudelijke rechtmatigheid
33
Q

procedurele rechtmatigheid

A
  • wettelijke bevoegdheden

- machtsscheiding

34
Q

inhoudelijke rechtmatigheid

A

in strijd met bestaande wet- en regelgeving?

35
Q

Hoort het?

A
  • procedurele aanvaardbaarheid
  • inhoudelijke aanvaardbaarheid
  • probleempercentie van de burger
36
Q

procedurele aanvaardbaarheid

A

vertrouwen in de politiek

37
Q

inhoudelijke aanvaardbaarheid

A

maatschappelijke normen en waarden