Module 1 - Kennis Flashcards

1
Q

Gerontologie

A

leven aan de jaren toevoegen en plezier aan het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat kan er veranderen bij ouder worden?

A
  • lichaamsfuncties
  • gezondheid
  • financiële situatie
  • persoonlijke relaties
  • sociale activiteiten
  • woonsituatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lichamelijk functioneren (soorten)

A
  1. kenmerk van vitaliteit in tegenstelling tot kwetsbaarheid = loopsnelheid
  2. kenmerk van functioneren in dagelijks leven = moeite met lopen/aan- en uitkleden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cognitief functioneren (soorten)

A
  1. Kennis opgedaan uit ervaring = woordenschat

2. logisch redeneren, geheugen = informatieverwerkingssnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociaal functioneren (soorten)

A
  1. sociale participatie = vrijwilligerswerk
  2. persoonlijke relaties = netwerkomvang
  3. ontvangen en geven van steun = vertrouwenspersoon
  4. verbondenheid, intimiteit = partner
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

emotioneel functioneren (soorten)

A
  1. beoordeling van het huidige leven en het leven als geheel = tevredenheid met het leven
  2. gevoelens van geluk, hoop, genot, zelfwaardering = positieve stemming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ernstige gezondheidsproblemen

A

twee of meer chronische ziekten en hulp nodig bij één dagelijkse activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

goede functionele gezondheid

A

geen moeite met zes dagelijkse activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom worden we ouder?

A
  • betere hygiëne
  • betere behandelingen
  • betere informatie –> sneller toegang tot
  • beter vervoer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Signalen van veroudering

A
  • age-related fatigue
  • verandering in lichaamssamenstelling
  • chronische aandoeningen die samenhangen met leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

factoren die (kwaliteit van) leven beïnvloeden

A
  • genen
  • milieu
  • toeval
  • preventie & controle van ziekte
  • leefstijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

disability paradox

A

verschil in interpretatie van een ziekte tussen de arts en patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Basale behoeften

A

comfort, stimulatie, affectie, gedragsbevestiging, status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

comfort

A

vervulling van basale behoeften zoals eten, drinken, beschutting en afwezigheid van pijn en ongemak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

stimulatie

A

vervulling van de behoefte aan een aangename mate van lichamelijke of geestelijke activering en afwezigheid van verveling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

affectie

A

vervulling van de behoefte aan het ontvangen en geven van liefde en genegenheid, sociaal welbevinden

17
Q

gedragsbevestiging

A

vervulling van de behoefte om door anderen bevestigd te worden en bij een groep te horen waarmee normen en waarden gedeeld worden

18
Q

status

A

vervulling van de behoefte om zich positief te onderscheiden van anderen, door bijzondere talenten of verworvenheden

19
Q

GLANS, schijf van vijf

A
  • gezondheid en gemak
  • lichamelijke en leuke activiteiten
  • affectie
  • netwerk
  • sterke punten
20
Q

externe hulpbronnen

A

middelen die gebruikt worden om te voldoen aan de basale behoeften
- voedsel, gezondheidszorg, geld, onderwijs, gezondheidszorg, partner, vrienden, werk

21
Q

interne hulpbronnen

A

vaardigheden waarmee mensen hun externe hulpbronnen managen, de mate waarin iemand in staat is tot zelfmanagement (zelfmanagementvaardigheden)

22
Q

zelfmanagementvaardigheden

A
  • initiatief nemen
  • self-efficacy
  • investeren
  • positief effect naar de toekomst
  • multifunctionaliteit
  • variëteit
23
Q

self-efficacy

A

het geloof in eigen kunnen

24
Q

kwetsbaarheid

A

een proces van het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren dat de kans vergroot op negatieve gezondheidsuitkomsten

25
Q

substitutie-effect

A

dingen die je niet meer kan vervangen door iets anders