Module 2 - Kennis Flashcards

1
Q

multiple gezondheidsgedragingen

A

de meeste aandoeningen zijn chronisch en gerelateerd aan (on)gezondheidsgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

clustering

A

beschrijft het gelijktijdig voorkomen van ongezond gedrag onder subgroepen van de bevolking met een hoog risico op chronische ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bundeling

A

beschrijft verwantschap tussen gezondheidsgedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociale ongelijkheden in gezondheid

A

systematische verschillen in gezondheid tussen verschillende socioeconomische groepen binnen de maatschappij
–> worden sociaal geproduceerd, zijn te vermijden en onacceptabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ethnocentrisme

A

het beoordelen van andere culturen met de normen en waarden van je eigen samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

axioma’s

A

dingen die voor jou vanzelfsprekend zijn, kunnen in andere culturen een hele andere betekenis hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

category 1: strengthening individuals

A
  • versterken individuen in benadeelde situaties, gebruik van persoonsgerichte strategieën
  • oplossing: persoonlijke educatie en ontwikkeling, campagnes voor gezondheidsinfo, levensvaardigheden groepen, 1-op-1 begeleiding, support
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

category 2: strengthening communities

A
  • interventies gericht op het versterken van gemeensschappen door het bouwen van sociale cohesie en wederzijdse steun.
  • horizontaal & verticaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

category 3: improving living and working conditions

A
  • verbeteringen in het dagelijkse leven en de werkomstandigheden en toegang tot diensten zijn belangrijk in het verbeteren van de gezondheid van populaties.
  • huisvesting, sanitaire voorzieningen, eten, veiligere werkplekken, betere toegang tot zorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

category 4: promoting healthy macro-policies

A
  • aanpassen van macroeconomisce en culturele milieu om armoede te verlagen
  • ongelijkheden in zorg verlagen
  • maatregelen instellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

context

A

belangrijk voor de betekenis van een woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

emic

A

perspectief van binnenuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

etic

A

perspectief van buitenaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

introspectie

A

om mensen te begrijpen, ook binnen jezelf zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geriatric giants

A
  • instabiliteit
  • immobiliteit
  • intelectuele achteruitgang
  • incontinentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom leiden geriatric giants tot zorggebruik?

A
  • huisartsenzorg
  • gebruik medicatie
  • ziekenhuiszorg
17
Q

langdurige zorg

A

zorg aan personen die vanwege beperkingen voortdurend hulp en ondersteuning nodig hebben bij activiteiten die mensen normaal gesproken zelf kunnen

  • -> wassen, aankleden, koken
  • -> zinnige besteding van de dag
18
Q

3 groepen langdurige zorg

A
  1. ouderen
  2. gehandicapten
  3. psychiatrische patiënten
19
Q

Wie biedt langdurige zorg?

A
  • professionals

- mantelzorgers

20
Q

thuiszorg

A
  • hulp met dagelijkse activiteiten

- medische verrichtingen

21
Q

zorg in een instelling

A
  • aangepaste woonruimte
  • 24/7 hulp beschikbaar
  • mogelijk medisch specialist aanwezig
22
Q

Waarom verandert zorggebruik?

A
  • veranderingen in voorkeuren ouderen
  • overheidsbeleid
  • levensverwachting
  • technologie
23
Q

herverdeling

A

geld overhevelen van 1 groep naar een andere

–> van gezond naar ziek/hulpbehoevende

24
Q

interpersonele herverdeling

A

van persoon A naar persoon B : van gezond naar ziek

–> A: premiebetaler, B: ontvangt zorg

25
Q

intrapersonele herverdeling

A

van A op tijdstip t1 naar A op t2

–> A t1: bijdrager (instand houden Wlz), A t2: ontvanger

26
Q

mantelzorg

A

geen vrijwilligerswerk in een instelling, maar hulp bieden aan familie, vrienden, buren
- beschikbaarheid, geleverde intensiteit, benodigde hulp, verdeling mantelzorg

27
Q

opportuniteitskosten

A
  • Wat had de mantelzorgers anders gedaan?
  • Wat zijn de negatieve effecten?
  • verschillen per persoon