MODERATIE & MEDIATIE (HC, Grasple, Weekopdracht) Flashcards

1
Q

Is dit een voorbeeld voor moderatie of mediatie?: Als een effect anders is voor een andere groep. (HC)

A

Moderatie. Bv: Sekse van het oudste kind als moderator van de relatie tussen prosociaal gedrag oudste kind en probleemgedrag jongste kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vul in (HC). ‘Van invloed is op…’ past bij …(1). ‘Een verklaring geven voor’ past bij …(2).

A

1: moderatie
2: mediatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke soorten meetniveaus heb je bij moderatie? (HC)

A

Afhankelijk = interval
Onafhankelijk = categorisch of interval
Moderator = categorisch of interval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk meetniveau hebben de onafhankelijke variabele en moderator in dit voorbeeld (HC): Wordt de relatie tussen leeftijd en kennis van getallen gemodereerd door sekse?

A

Categorisch*categorisch.
Kennis van getallen (Y) = interval
Leeftijd (X) = categorisch
Sekse (M) = categorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke analysetechniek gebruik je als je onafhankelijke variabele bestaat uit 3 categorische kenmerken en je moderator uit 2 categorische kenmerken? (HC)

A
  • Meerweg ANOVA of
  • Multipele regressie met dummy’s en interactie-effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar in de output kun je aflezen of je een signfiicant moderatie-effect hebt? (HC)

A

Bij het interactie-effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk meetniveau hebben de onafhankelijke variabele en moderator in dit voorbeeld (HC): Is de relatie tussen voorbereiding en rekenvaardigheid voor dyslectische en niet dyslectische leerlingen hetzelfde?

A

Categorisch*interval
Rekenvaardigheid (Y) = interval
Voorbereiding, uren per week (X) = interval
Dyslexie, wel/niet (M) = categorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke analysetechniek gebruik je als je onafhankelijke variabele van interval meetniveau is en je moderator uit 2 categorische kenmerken bestaat? (HC)

A
  • Interactie bij ANCOVA (niet handig, want willen hier geen interactie-effect)
  • Multipele regressie analyse met interactie-effect
  • Moderatie-analyse met PROCESS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar in deze modelvergelijking zit het interactie-effect: Y = B0 + B1 D1 + B2 X + B3 D1 X + E (HC)

A

B3 D1 X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk meetniveau hebben de onafhankelijke variabele en moderator in dit voorbeeld (HC): Is intelligentie een moderator voor de relatie tussen voorbereiding en studieresultaten?

A

Interval*Interval
Studieresultaat (Y) = interval
Voorbereiding, uren per week (X) = interval
Intelligentie, IQ-score (M) = interval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke analysetechniek gebruik je als je onafhankelijke variabele en je moderator van interval meetniveau zijn? (HC)

A
  • Multipele regressieanalyse met interactie-effect
  • Moderatie-analyse met PROCESS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schrijf de regressievergelijking uit voor (HC):
Y = Studieresultaat
X = Voorbereiding
M = Intelligentie

A

Cijfer^ = b0 + b1huiswerk + b2iq + b3huiswerk*iq
b0 = constant/intercept
b1 = huiswerk
b2 = iq
b3 = interactie huiswerk en iq

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stel, in de output Coefficients tabel is ‘huiswerk’ .256. Wat houdt dit inhoudelijk in als je kijkt naar dit getal en de invloed daarvan op het cijfer (Y)? (HC)

A

Als je meer huiswerk maakt, dan stijgt je cijfer met .256.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kun je in de output kijken naar de B bij ‘Unstandardized Coefficient’ als je kijkt voor iq en huiswerk? (HC)

A

Nee, want beide zijn op een andere schaal. Hierom moet je kijken naar Standardized Coefficients Beta.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kun je bij Beta zien welke variabele van meer invloed is op de afhankelijke variabele? (HC)

A

De variabele met de hoogste Beta heeft het meeste invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom hebben interactie-effecten vaak een klein getal als regressiecoëfficiënt (B)? (HC)

A

Dat komt doordat de schaal van de interactie groot is waardoor de effecten klein worden. Hierom moet je kijken naar Standardized Beta, zodat je kan beoordelen of er een groot effect is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bij toevoegen van interactie-effect kan het zijn dat de onafhankelijke variabele en moderator op zichzelfstaand in de min gaan. Wat kan de reden zijn voor dit resultaat? (HC)

A

Multicollineariteit. Er is een hele hoge correlatie tussen de onafhankelijke variabelen. Hierdoor weet het model niet goed wat ze nou aan welke variabele moeten toedichten. Je kijkt naar Collinearity Statistics.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de vuistregels bij multicollineariteit? (HC)

A

Je hebt een probleem met multicollineariteit wanneer:
VIF > 10
Tolerance < .2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kun je multicollineariteit oplossen? (HC)

A

Standaardiseren of centrere van X en M.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat doe je bij standaardiseren? (HC)

A

Je maakt Z-scores van je variabele. Dit heeft een gemiddelde van 0 en een SD van 1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doe je bij centreren? (HC)

A

We halen alleen het gemiddelde van de observaties af. Bv bij IQ hadden we gemiddelde van 100 en SD van 15. Dan halen we alleen maar 100 overal van af. Dan houd je data en de SD van 15.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat geeft de constant (bv. 6,558) aan in de output wanneer je z-scores hebt gemaakt? (HC)

A

Deze geeft aan: iemand die overal 0 op scoort, heeft een verwachtte score van 6,6.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe interpreteer je de Zscores in de output? Bv: Zscore(IQ)= .492, Zscore(huiswerk)=1.011, ZIQhuiswerk=-.035 (HC)

A

Iemand die 1 SD hoger scoort op IQ, die scoort hoger (.49). Iemand die 1 SD hoger scoort voor huiswerk, scoort hoger (1.01). Als je slimmer bent, wordt het effect van huiswerk maken zwakker (-.035).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Multicollineariteit ontstaat enkel wanneer beide variabelen van …(1) zijn (HC).

A

1: interval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de mogelijke meetniveaus van de variabelen bij mediatie? (HC)

A

Afhankelijk = interval
Onafhankelijk = interval of dichotoom
Moderator = interval

26
Q

Waarom heeft de M een error bij mediatie? (HC)

A

M kan zowel afhankelijk als onafhankelijk zijn, dus heeft daarom een error.

27
Q

Wat is de Y, X en M in dit voorbeeld (HC): Voedingsvoorlichting is gericht op verandering eetgedrag en het eetgedrag heeft op zijn beurt een effect op afname van lichaamsgewicht.

A

Y = afname lichaamsgewicht
X = voorlichting (geen/wel)
M = eetgedrag

28
Q

Wat is de analysetechniek die je gebruikt bij mediatie? (HC)

A

Multipele regressies volgens drie stappenmethode Baron en Kenny voor beoordeling mediatie-effect.

29
Q

Wat zijn de drie stappen van Baron en Kenny voor beoordeling mediatie-effect? (HC)

A
  1. X voorspelt Y
  2. X voorspelt M
  3. Y wordt voorspeld op basis van X en M
30
Q

Waarom kijk je naar het directe model X en Y? (HC)

A

Als er geen relatie is tussen X (voorlichting) en Y (verandering gewicht), dan valt er ook niks van de relatie te mediëren.

31
Q

Hoe kun je de output interpreteren bij voorlichting en afname gewicht (HC): constant = 4.689, voorlichting = .224.

A

Als je geen voorlichting hebt gehad, verwachten we dat je 4.689 kilo afvalt. Als we extra voorlichting geven, val je extra .224 af.

32
Q

Wat bekijk je bij stap 2 van beoordeling mediatie-effect? (HC)

A

Je kijkt of X effect heeft op M. In de output gebruik je M als de afhankelijke variabele.

33
Q

Waar wordt stap 1 (X -> Y) mee aangegeven in de regressievergelijking? (HC)

A

b1

34
Q

Waar wordt stap 2 (X -> M) mee aangegeven in de regressievergelijking? (HC)

A

b2

35
Q

Wat houdt stap 3 van beoordeling mediatie-effect in? (HC)

A

Je kijkt naar of er een effect van X en M op Y is.

36
Q

Waarom komt er een prime bij b1? (HC)

A

Je hebt de relatie van b1 al een keer eerder bekeken. Dit was directe model van X op Y. Het wordt dus b’1.

37
Q

Wat houdt het in om volledige of gedeeltelijke mediatie te hebben? (HC)

A

Er was een effect bij de eerste 2 stappen (X op Y en X op M). Dit was apart van elkaar bekeken. Is er nog steeds een effect als we M, X en Y in één model zetten. Als er geen relatie over is = volledige mediatie. Als er nog wel een relatie over is = gedeeltelijke mediatie.

38
Q

Wat concluceer je met de volgende gegevens uit output: constant = 3.079, voorlichting = -.139, eetgedrag = .220*, afhankelijke = gewicht (HC)

A

Je valt minder af als je voorlichting hebt gehad (-.139). Als je eetgedrag veranderd, val je meer af (.220). Dus: het eetgedrag veroorzaakt de verandering, en niet meer de voorlichting.

39
Q

Hoe bereken je het indirecte effect bij mediatie? (HC)

A

Door b2 keer b3 te doen.

40
Q

Vul aan (Grasple). Wanneer het interactie-effect significant is, stellen we dat het effect de onafhankelijke variabele X op de afhankelijke variabele Y afhangt van …

A

de moderator M.

41
Q

Zou leeftijd een mediator kunnen zijn? (Grasple)

A

Nee. Onveranderbare persoonskenmerken (zoals leeftijd/geslacht) kunnen alleen moderatoren zijn en geen mediatoren.

42
Q

Welke van de twee onderstaande uitspraken is juist en welke is onjuist?
I. Er is sprake van moderatie als de relatie tussen twee variabelen verandert als een functie van derde variabele.
II. Er is sprake van moderatie als de relatie tussen twee variabelen verandert als je derde variabele toevoegt.

A

Juist: I
Onjuist: II
Als er een relatie is tussen 2 variabelen, dan kan het zo zijn dat de relatie (en sterkte/richting) afhankelijk is van een 3e variabele. Afhankelijk van je score op je 3e variabele, is relatie tussen de andere twee variabelen verschillend. Voorbeeld: X=uren bijles, Y=leerprestatie, M=motivatie. Bij meer motivatie, is de relatie tussen bijles en leerprestatie sterker.

43
Q

Welke van de twee onderstaande uitspraken is juist en welke is onjuist?
I. Moderatie kun je toetsen met de analyse van een regressiemodel waarbij de afhankelijke variabele wordt voorspeld met een predictor, de modererende variabele en de interactieterm (product) van de predictor en de modererende variabele.
II. Moderatie kun je toetsen met analyse van een regressiemodel waarbij de afhankelijke variabele wordt voorspeld met een predictor, de modererende variabele en de interactieterm (product) van de afhankelijke variabele en de modererende variabele.

A

Juist: I
Onjuist: II

44
Q

Welke van de twee onderstaande uitspraken is juist en welke is onjuist?
I. De interactie tussen predictor en modererende variabele kun je berekenen door voor elke deelnemer aan het onderzoek de score op de predictor te vermenigvuldigen met de score op de modererende variabele en de uitkomst daarvan op te nemen in je regressiemodel.
II. De interactie tussen predictor en modererende variabele kun je berekenen door voor elke deelnemer aan het onderzoek de score op de predictor te vermenigvuldigen met het gemiddelde op de modererende variabele en de uitkomst daarvan op te nemen in je regressiemodel.

A

Juist: I
Onjuist: II

45
Q

Welke van de twee onderstaande uitspraken is juist en welke is onjuist?
I. De predictor en de modererende variabele moeten gestandaardiseerd (of gecentreerd) worden voordat ze in de regressieanalyse kunnen worden opgenomen.
II. De predictor en de modererende variabele kun je ongestandaardiseerd (of ongecentreerd) meenemen in de analyse maar de interactieterm moet wel gestandaardiseerd worden in de regressieanalyse.

A

Juist: I
Onjuist: II
De interactieterm wordt gestandaardiseerd/gecentreerd wanneer je de predictor en modererende variabele standaardiseert/ centreert, dus die zit er al bij in. Hiermee voorkom je multicollineariteit.

46
Q

Vul in (Field). Een gecombineerd effect van twee of meer voorspellende variabelen wordt een… (1) genoemd.

A

1: moderatie

47
Q

Hoe noem je de a, b en c’ (ofwel b1, b2 en b’1) (Field)?

A

De niet gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten.

48
Q

Vul aan (Field). Er is sprake van mediatie wanneer…

A

de relatie tussen predictor en uitkomstvariabele minder sterk wordt door het toevoegen van de mediator.

49
Q

Wanneer is er sprake van perfecte mediatie? (Field)

A

Wanneer b’1 = 0, dus directe effect.

50
Q

Vul in. Moderatie toets je met het voorspellen van Y met een predictor (X), moderator (M) en het product …(1) in een regressieanalyse.

A

1: X*M

51
Q

Als het interactie effect significant is, spreken we van …

A

moderatie. Als deze niet significant is, is er geen moderatie.

52
Q

Hoe ziet het regressiemodel eruit voor: Y, X en M?

A

Y = b0 + b1X + b2M + b3XM

53
Q

Welke is juist en welke onjuist?
I. Interactieterm tussen voorspeller en moderator bereken je door individuele scores te vermenigvuldigen met de individuele scores op de moderator.
II. Interactieterm tussen voorspeller en moderator bereken je door individuele scores te vermenigvuldigen met de gemiddelde score op de moderator.

A

I is juist, II is onjuist. De interactieterm bereken je door voor elke respondent de score op de voorspeller (X) te vermenigvuldigen met de score op de moderator (M).

54
Q

Kan moderatie getoetst worden met interactieterm tussen motivatie (X) en zelfvertrouwen (M)? (y=begrijpend lezen)

A

Ja. Moderatie houdt in dat de invloed van X op Y niet voor alle waarde van M gelijk zijn. Dit kun je vaststellen door interactieterm tussen X en M op te nemen in regressiemodel.

55
Q

Waarom wordt er gebruik gemaakt van gestandaardiseerde variabelen in de analyse (z-scores)

A

Om multicollineariteit te voorkomen. Is voorwaarde voor regressieanalyse.

56
Q

Is er sprake van moderatie als je interactieterm significant is?

A

Ja. Er is sprake van moderatie als interactie effect significant is.

57
Q

Kun je een tweeweg ANOVA in GLM gebruiken wanneer het meetniveau van X en M beide van interval meetniveau zijn?

A

Nee. Het is onmogelijk om tweeweg ANOVA uit te voeren. Dit kan alleen als X en M op nominaal/ordinaal meetniveau gemeten zijn.

58
Q

Vinden jongere vrouwen zichzelf minder of meer aantrekkelijk dan oudere vrouwen bij mediatiemodel Participant Age -> Attratctiveness = -.33*

A

Er is een negatief effect van leeftijd op gevoel van aantrekkelijkheid. Als de leeftijd toeneemt, dan neemt de geschatte aantrekkelijkheid af.

59
Q

Roddelen aantrekkelijke vrouwen meer of minder dan minder aantrekkelijke vrouwen bij mediatiemodel Attratctiveness -> Gossip = .44*

A

Er is een positief effect van aantrekkelijkheid op neiging tot roddelen. Als aantrekkelijkheid toeneemt, dan neemt neiging tot roddelen ook toe.

60
Q

Wat houdt het getal in een mediatiemodel tussen haakjes in?

A

Dit is het effect van X op Y gecorrigeerd voor M. Dit is het directe effect. Dus deze valt weg, als deze niet significant is (dan is het volledige mediatie).

61
Q

Naar wat in de tabel kijk je als je wilt weten hoeveel de proportie verklaarde variantie in drie afhankelijke variabelen toeneemt door opname van de twee mediatoren in het model?

A

Je kijkt naar deltaR^2.