HERHAALDE METING & MIXED DESIGN (HC, Grasple, Weekopdracht) Flashcards

1
Q

Is dit een voorbeeld van een HM of MD? (HC)
Voorbeeld 1: Hoe ziet ontwikkeling van geletterdheid bij kinderen tussen 4 en 8 jaar er uit in longitudinaal onderzoek, met elk jaar een meting in de week na de verjaardag?

A

HM: Elk jaar een meting van geletterdheid bij dezelfde groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Is dit een voorbeeld van een HM of MD? (HC)
Voorbeeld 2: Hoe ontwikkelt zich de motoriek van kinderen met neurologische aandoening in de leeftijd van 1 t/m 3 jaar?

A

HM: Drie metingen (leeftijd 1, 2 en 3 jaar) van motoriek.
- ‘Ontwikkeling’ is vaak een kenmerkend iets waarvoor herhaald onderzoek nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Is dit een voorbeeld van een HM of MD? (HC)
Voorbeeld 3: Experiment naar het effect van een interventie op sociale weerbaarheid van leerlingen met voormeting, nameting en follow-up?

A

HM: Drie metingen (voor, na en follow up) van sociale weerbaarheid.
- Als je een experiment uitvoert, doe je vaak een voormeting, dan de behandeling/interventie, dan nameting en follow up om te beoordelen of er een effect is van de interventie/behandeling/methode etc. Maar ook of iets in de tijd zich voortzet (als je follow up meting doet).
- Dit is dus een herhaalde meting in tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Is dit een voorbeeld van een HM of MD? (HC)
Voorbeeld 4: Zijn verschillende condities van zelfregulatie bepalend voor professionele ontwikkeling van leerkrachten, met vier metingen in één schooljaar?

A

HM: Vier metingen van professionele ontwikkeling bij verschillende condities.
- Verschillende condities waarbij hetzelfde gemeten wordt, maar ook waarbij dezelfde groep wordt gebruikt.
- Dit is dus een herhaalde meting met betrekking tot verschillende condities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Is dit een voorbeeld van een HM of MD? (HC)
Voorbeeld 5: Effect van lesmethode ‘coöperatief leren’ op ontwikkeling van spellingsvaardigheid in het basisonderwijs, met een experimentele en controle groep.

A

MD: Meerdere metingen van spelling bij experimentele en controle groep.
- Introduceren van een leermethode. Je hebt een experimentele en controlegroep, dit maakt het iets complexer. Er zitten namelijk verschillende mensen in beide groepen. Beide groepen worden meerdere keren gemeten op hetzelfde kenmerk. De groepen verschillen dan van elkaar van het feit dat de ene groep coöperatief leren toepassen en de andere hun normale vorm van leren. Bij die twee (of meer) groepen worden dus meerdere metingen verricht op hetzelfde kenmerk.
- Dit is een mixed design

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Is dit een voorbeeld van een HM of MD? (HC)
Voorbeeld 6: Beïnvloeden combinatie van schrijfmateriaal en schrijfmethode de ontwikkeling van het handschrift van kinderen?

A

Metingen: Meerdere metingen van handschriftontwikkeling bij leerling die zijn toegewezen aan drie schrijfmaterialen en drie methodes.
- Herhaalde metingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Is dit een voorbeeld van een HM of MD? (HC)
Voorbeeld 7: Onderzoek naar het jaareffect van topografie op kennis van de topografie van Nederland in groep 6.

A

HM: Vier metingen (vier levels of vier niveaus van een binnensubject factor) door afname van topografietest.
- Vier metingen bij dezelfde groep, dan spreek je van vier metingen bij de binnensubject factor en het aantal metingen wordt levels of niveaus genoemd.
o Tussensubject factor gaat om het aantal groepen dat je onderscheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een binnengroepsfactor (Within subjects factor)? (HC)

A

Bij dezelfde groep meerdere metingen doen. Is vaak in tijd/groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een tussengroepsfactor (Between subjects factor)? (HC)

A

Groepen worden onderscheiden waarvoor we bv ontwikkeling gaan vergelijken. Is vaak ‘groep’ als in experimenteel/controle groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke vraag onderzoek je bij between subject factoren? (HC)

A

Is er een verschil tussen groepen op een afhankelijke variabele?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vraag onderzoek je bij within subject factoren? (HC)

A

Is er bij een groep een verschil tussen meerdere metingen van een afhankelijke variabele?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke vraag onderzoek je bij between en within subject factoren? (HC)

A

Is het verschil tussen meerdere metingen van een afhankelijke variabele verschillend voor groepen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bevat within subject factor bij HM een onafhankelijke variabele? (HC)

A

Nee, je kijkt naar de verschillende metingen op de Y variabele voor dezelfde groep. (Ik weet niet hoe ik hierbij kom, want je hebt wel gewoon een onafhankelijke variabele nodig?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geen verschil in gemiddelden in spelling bij eenzelfde groep is geen effect van …(1) factor. Dan is de …(2) 0. (HC)

A

1: binnensubject
2: verschilscore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Variatie is spreiding in scores op de … (HC)

A

afhankelijke variabele Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

MSm (Mean squares model) past bij tussen/binnenvariantie
MSr (Mean squres residu) past bij tussen/binnenvariantie (HC)

A

MSm = tussenvariantie
MSr = binnenvariantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat houdt de SS in? (HC)

A

Dit is Sum of squares (kwadratensom). Zijn gekwadrateerde verschillen tov een gemiddelde van alle respondenten binnen een groep. Geven een maat voor alle variatie die we vinden. Dus afwijking van iets algemeens of groepsgemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is df? (HC)

A

Om SS als een gemiddelde te kunnen beschouwen, een maat wat het ongeveer is wat het voor elke respondent/groep apart betekent, deel je het door df.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt SStotal in? (HC)

A

Totale kwadratensom. Alle respondenten in onze steekproef hebben een gemiddelde Y en al die respondenten hebben een afwijking van dit gemiddelde. Onderverdeeld in between en within.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat houdt SSbetween in? (HC)

A

Spreiding persoonsgemiddelden. Elke respondent heeft een gemiddelde over de metingen (het persoonsgemiddelde) en al die personen hebben variatie in de persoonsgemiddelden. Dus persoonsgemiddelde tov het gehele totaal van alle respondenten.

21
Q

Wat houdt SSwithin in? (HC)

A

Spreiding ROND het persoonsgemiddelde. Personen hebben een eigen gemiddelde wanneer we meerdere metingen hebben. Maar ook voor elke repsondent geldt dat hij wel een gemiddelde heeft over de aantal metingen, maar dat die verschillende metingen variëren rondom zijn eigen geiddelde. Dus het is een spreiding van individuen rondom hun eigen persoonsgemiddelden. Dunne stippellijntjes. Zijn bij vier metingen vier pijltjes.

22
Q

Wat zijn de assumpties van HM ANOVA (HC)
- Design
- Data

A

Design:
1. Eén of meer binnenfactor(en) met minimaal twee metingen
2. Minimaal interval meetniveau Y
3. Onafhankelijkheid van waarnemingen
(random/aselect).

Data:
1. Y normaalverdeeld
2. Geen outliers
3. Spreiding in verschilscores gelijk (sfericiteit)

23
Q

Bij HM kijken we niet naar de scores op de verschillende tijdstippen, maar kijken we naar de… (HC)

A

verschilscores

24
Q

Wat zijn contrasten (HC)

A

Dit zijn verschillen die je kunt bepalen als je meerdere metingen hebt

25
Q

Wat is sfericiteit (HC)

A

Spreiding van de verschillen tussen metingen zijn gelijk. Varianties van verschilscores zijn gelijk aan elkaar.

26
Q

Hoe schrijf je de H0 op voor sfericiteit? (HC)

A

MS2-1 = MS3-2 = MS3-1

27
Q

Wat gebeurt er als sfericiteit 0 is? (HC)

A

Dan is er sprake van sfericiteit

28
Q

Hoe groter de sfericiteit, hoe meer je geneigd bent de hypothese ‘…..’ te verwerpen. (HC)

A

er is sprake van sfericiteit

29
Q

Bij schending van de aanname sfericiteit is de kans op … (HC)

A

onterecht verwerpen H0 te groot

30
Q

Door niet te voldoen aan de aanname van sfericiteit, wordt de kans op… (HC)

A

een foute conclusie mbt H0 groter dan die 5%.

31
Q

Hoe toets je sfericiteit? (HC)

A

Met Mauchly’s W toets

32
Q

Als bij toetsing p < a, wat doe je dan met sfericiteit/H0? (HC)

A

schending van aanname sfericiteit, dus verwerp je H0

33
Q

H0 verwerpen = sfericiteit …(1) (HC)
H0 behouden = sfericiteit …(2)

A

1: afwezig
2: aanwezig

34
Q

Als Mauchly’s toets niet significant is, is aanname sfericiteit wel/niet geschonden? (HC)

A

Niet geschonden, er is sprake van sfericiteit. Dan voer jer herhaalde metingen ANOVA met toets voor effect binnensubject factor met aanname sfericiteit (Sphericity Assumed).

35
Q

Als Mauchly’s toets significant is, is aanname sfericiteit wel/niet geschonden? (HC)

A

Wel geschonden, er is geen sprake van sfericiteit.

36
Q

Wat doe je als de aanname van sfericiteit is geschonden? (HC)

A

Dan ga je correctie toepassen.

37
Q

Welke twee correcties van sfericiteit ken je? En welke kies je wanneer? (HC)

A

1: Huynh-Fedt correctie bij sfericiteit (Mauchly) >0.75
2: Greenhouse-Geisser correctie bij sfericiteit (Mauchly) <0.75

38
Q

Wat doe je bij herhaalde metingen? (Field)

A

Dan worden er bij verschillende condities in een experiment dezelfde proefpersonen gebruikt of waarbij dezelfde proefpersonen op verschillende momenten data leveren.

39
Q

Wat is nadeel van HM? (Field)

A

Dat er niet voldaan kan worden aan de assumptie van onafhankelijkheid.

40
Q

Is de F ratio accuraat bij HM? (Field)

A

Nee. Want er kan niet voldaan worden aan onafhankelijkheidsassumptie.

41
Q

Vul aan (Field). In plaats van onafhankelijkheid is er de assumptie…

A

van sfericiteit.

42
Q

Wat is sfericiteit? (Field)

A

De relatie tussen paren van experimentele condities is gelijk, de afhankelijkheid tussen experimentele condities is ongeveer gelijk.

43
Q

Wat laat Mauchly’s test zien? (Field)

A

Toetst de hypothese dat de varianties van de verschillen tussen de condities gelijk zijn.

44
Q

Wat gebeurt er als Mauchly’s test significant is? (Field)

A

Dan is er NIET voldaan aan assumptie van sfericiteit. Sfericiteit is dan AFWEZIG.

45
Q

Wat gebeurt er als de assumptie van sfericiteit wordt geschonden (gevolg van)? (Field)

A

Dan daalt de power en heeft test statistiek geen F-distributie meer.

46
Q

Wat doe je als er niet voldaan is aan assumptie van sferciteit? (Field)

A

Dan voer je correctie uit: Greenhouse-Geisser of Huynh-Feldt.

47
Q

Wanneer gebruik je Greenhouse-Geisser en wanneer Huynh-Feldt? (Field)

A

Groter dan 0.75 = Huyn-Feldt
Kleiner dan 0.75 = Greenhouse-Geisser

48
Q

Waar gaat het bij SSw om? (Field)

A

SSw - variantie binnen parcitipanten. Het gaat dus om de individuele verschillen tussen participanten.