Mintzberg & Introductie Flashcards

1
Q

Managers rollen

A
  • Interpersonal roles
    • Figurehead role: (ceremonieel) boegbeeld (intern en extern)
    • Leader role: verantwoordelijk voor het werk van de mensen die hij aanstuurt, resulteert in tweezijdige relatie (van manager naar volgers en van volgers naar manager, vooral intern)
    • Liaison role: verbindingsfiguur, leggen en onderhouden van contacten buiten ‘commando-keten’ (extern)
  • Informational roles
    • Monitor role:verzamelt informatie uit de omgeving en de context (extern en intern gericht)
    • Disseminator role: verspreidt en verdeelt informatie die relevant is voor interne partijen (intern)
    • Spokesman role: verdeelt informatie naar buiten toe, organiseert de ‘lobby’
  • Decisional roles
    • Enterpreneur role: gericht op verandering creëren met het oog op verbetering; genereert nieuwe ideeën en neemt initiatief (intern)
    • Disturbance handler: reageert op onrust in de omgeving en binnen de context en probeert dit te beheersen (intern en extern)
    • Resource allocator: beslist wie wat krijgt en kan dus prioriteren
    • Negotiator role: is een interactieve rol waarbij onderhandeld wordt met interne of externe partijen, namens de organisatie en dus anders da n de disturbance handler (intern en extern)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Management

A

is het proces om dingen gedaan te krijgen, om binnen groepen bepaalde doelstellingen te halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leiderschap

A

Leiderschap is een onderdeel van management maar er is nog veel meer.
- “Leadership is the process of influencing other to understand and agree about what needs to be done and how to do it, and the process of facilitating individual and collective efforts to accomplish shared objectives” (Yuki 2020)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

organisatie

A

een groep mensen die samen een gemeenschappelijk doel proberen te realiseren waarin iedereen zijn eigen taak heeft.
Hierbinnen zijn verschillende perspectieven:
* Bedrijfskundig/ecnomisch:
* Sociologisch/psychologisch: mensen en hun gedrag zijn cruciaal
* Politicologisch/bestuurkundig: institutionele kaders en meacht
* Organisatiewetenscappen: doelbewust elementen samenbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Configurations

A

Configuraties zijn in wezen systemen waarin het zinvoller is om te spreken van netwerken van onderlinge relaties dan van de ene variabele die de andere aanstuurt. het betekent harmonie. configuraties zijn gemaakt van attributen en zijn nodig om onze wereld te helpen begrijpen. Er zijn 7 attributen
- onderdelen en mensen van een organisatie
- coördinatiemechanismen
- ontwerpparameters
- leeftijd en grootte
- technische systemen
- omgeving
- power

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de onderdelen en mensen van een organisatie

A
  • operating core
  • strategic apex
  • middle line
  • technostructuur
  • support staff
  • ideology
  • internal coalition
  • external coalition
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

operating care

A

de werkvloer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

middle line

A

managers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stratetic apex

A

de top managers,de plek waar d ebeslissingen gemaakt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

technostructuur

A

de specialisten, de kennis uit de operating core zitten in de technostructuur. de mensen die ergens verstand van hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

support staff

A

de mensen die administratief werk verrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ideology

A

de tradities en overtuigingen van een organisatie die haar onderscheiden van andere organisaties en een bepaald leven in het skelet van haar structuur brengen. een stuk kader waarbinnen je opereert als organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

internal coalition

A

een systeem waarin mensen onderling concurreren om de machtsverdeling te bepalen. gaat over mensen binnen de organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

external coalition

A

gaat over de invloed van mensen buiten de organisatie; kunnen leveranciers, klanten, partners, concurrenten, overheden, belangengroepen etcetera zijn.
- passief
- dominant
- verdeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

coördinatie mechanismen voor de onderdelen van een organisatie

A
  • mutual adjustment
  • direct supervision
  • standardization of work processes
  • standardization of output
  • standardization of skills
  • standardization of norms

hoe complexer een organisatie hoe lager je in de lijst komt. het is een stereotype, in ieder organisatie komen meerder vormen voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mutual adjustment

A

coördinatie door een soort informele afstelling. Informatie van ene partij naar de andere en andersom. Er is een relatief gelijkwaardig marktbeeld binnen zo’n organisatie. (wederzijds)

17
Q

direct supervision

A

coördinatie door orders van leidinggevende (top-down)

18
Q

standardization of workprocesses

A

de techno-structuur ontwikkelt processen, de vloer voert deze uit, iedereen op dezelfde manier (throughput)

19
Q

standardization of output

A
  • coordinatie door het specificeren van het resultaat van verschillende taken binnen een organisatie.
  • het eindresultaat moet hetzelfde zijn, initiatief vaak bij techno-structuur (output)
20
Q

standardization of skills

A

coordinatie door standaardisering van skills door training en opleiding

21
Q

standardization of norms

A

normen die processen sturen worden gelijkgesteld (throughput)

22
Q

Designparameters

A

de essentie van organisatieontwerp is de manipulatie van een reeks parameters die de arbeidsverdeling en het bereiken van coördinatie bepalen.
- job specialization
- behaviour formalization
- training
- indoctrination
- unit grouping
- unit size
- planning and control systems
- liaison devices
- decentralization

23
Q

basisarbeidsverdeling

A

refereert naar het aantal taken in en baan en de controle van de werknemer over de taken.
- horizontale specialisatie: gespecialiseerd tot het punt dat het een paar nauw gedefinieerde taken omvat (skilled jobs)
- verticale specialisatie: gespecialiseerd tot het punt dat de weknemer geen controle heeft over de taken die moeten worden uitgevoerd. (unskilled jobs)

24
Q

Formalisatie van gedrag

A

de standaardisatie van werkprocessen door het opleggen van instructies, baan beschrijvingen, regels etc.
* bureaucratisch: structuren die afhankelijk zijn van een vorm van standaardisatie voor coördinatie
* organisch: structuren die niet afhankelijke zijn van standaardisatie voor coördinatie

25
Q

Training

A

het gebruik van trainingsprogramma’s om standardisatie van skills en kennis om bepaalde jobs te doen binnen een organisatie.

26
Q

indoctrinatie

A

programma’s en technieken waarbij normen van werknemers worden gestandaardiseerd, zodat ze aanvankelijk worden voor ideologische behoefte van de organisatie.

27
Q

unit grouping

A

eenheidsgroeperingen verwijst naar de keuze van de bases waarmee posities worden gegroepeerd in eenheden en die eenheden in eenheden van hogere orde.
- functie: een enkele schakel in de keten van processen waarmee producten of diensten worden geproduceerd
→ kennis en vaardigheden
→ werkproces en functie
- markt: de hele keten voor specifieke producten.
→ meer gericht op klant, productie en geografisch gebied.

28
Q

unit size

A

het aantal posities dat in een unit zit.

29
Q

planning en controle systemen

A

wordt gebruikt om output te standardiseren
* action planning systems: specificeert het resultaat van specifieke acties voordat de acties genomen worden
* performance control systems: specificeert het gewenste resultaat van een hele reeks acties na een feit (bijv 10% groei in een jaar)

30
Q

liaison devices

A

een serie mechanismen die gebruikt worden om mutual adjustmen aan te moedigen binnen en tussen units.

31
Q

decentralisatie

A

refereert naar de diffusie van besluitvormingsmacht.
* verticale decentralisatie: de delegatie van formele macht naar beneden aan de lijn managers
* horizontale decentralisatie: de mate waarin formele of informele macht verspreid is uit de hiërarchische lijn van de managers naar de niet managers.
* selectieve decentralisatie: de verspreiding van macht over verschillende keuzes aan verschillende delen van een organisatie
* parallelle decentralisatie: de macht van verschillende soorten beslissingen is gedelegeerd naar dezelfde plek.

32
Q

Dingen die de keuze van designparameters beinvloeden en vica versa.

A
  • leeftijd en grootte van bedrijf
  • technische systemen: instrumenten die geburikt worden bij de operating core
  • omgeving: de verschillende karakteristieken/kenmerken van de externe context van de organisatie bijv. markt, politiek klimaat, economische conditie etc.
  • macht
33
Q

basistypen van organisatie

A
  • machinebureaucratie
  • professionele bureaucratie
  • die divisiestructuur
  • de adhocratie