Medische genetica Flashcards

1
Q

Welke factoren kunnen Hardy-Weinberg evenwicht verstoren?

A
  • non-random mating
  • mutaties
  • selectie
  • kleine populatie
  • gene flow
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

assortative mating

A

neiging om partners te zoeken die eigenschappen zoals lengte, intelligentie en afkomst gemeen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

consanguiniteit

A

kinderen krijgen door familieleden die een gemeenschappelijke voorouder hebben niet eerder dan over-over-grootouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

multifactorial inheritance

A

verschillende factoren zowel genetisch als omstandigheden hebben invloed op oorzaak stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

polygenic

A

komt door een variatie van verschillende genen op verschillende loci waarbij elke variatie een ophopend (additive) effect heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

concordant vs. discordant

A

termen bij twin studies

concordant is als beide of geen van beide affected zijn

discordant is als eentje wel affected is en de ander niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

heritability

A

deel van een eigenschap dat op genen wordt afgeschreven gedeeld door de totale variatie van de eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

epigenetica

A

studie van overerfbare veranderingen aan het DNA die niet in de nucleotidenvolgorde zijn terug te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

proband (of index case)

A

degene via wie de familie onder medische hulp is gekomen

first affected family member studied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

mendelian inheritance

A

gewone single gene overerving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pleiotropie

A

een gen zorgt voor meerdere losstaande effecten in het fenotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de novo variant

A

plotseling onverwacht uiterlijk of genetische aandoening als gevolg van een ziekmakende heterozygote gene variant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

non-penetrance

A

Geen duidelijke tekens van aandoening ondanks heterozygoot zijn voor de aandoening

  • zo kan ziekte een generatie overslaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

variable expression

A

niet bij iedereen komt de aandoening hetzelfde tot uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

reduced penetrance

A

minimale klinische tekenen van aandoening ondanks heterozygoot voor de aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Co-dominantie

A

2 allellen komen tot uiting in heterozygoot

17
Q

pseudodominantie

A

Als iemand die homozygoot is voor een recessieve ziekte kinderen krijgt met een drager is er 50% kans dat kinderen ook de ziekte krijgen. De stamboom vertoont dan pseudo dominantie

18
Q

genocopies

A

aandoeningen met hetzelfde fenotype van verschillende loci

19
Q

phenocopy

A

hetzelfde fenotype komt voor als gevolg van omgeving

20
Q

puntmutatie

A

een enkele stikstofbase verandert

21
Q

frame shift mutatie

A

door een extra stikstofbase verschuift de hele rits waardoor andere codons ontstaan

22
Q

non-sense mutatie

A

mutatie die leidt tot stopcocon

23
Q

missense mutatie

A

mutatie die leidt tot ander aminozuur

24
Q

silent mutatie

A

mutatie die geen effect heeft op het aminozuur

25
Q

conservatieve mutatie

A

nieuwe aminozuur is hetzelfde soort aminozuur

26
Q

non-conservative mutatie

A

nieuwe aminozuur is compleet ander aminozuur

27
Q

incidentie

A

hoe vaak nieuwe gevallen voorkomen
(1 in ….)

28
Q

prevalentie

A

hoe vaak een ziekte voorkomt op een bepaald moment (1 in ….)

vaak minder dan incidentie vanwege korte levensverwachting of late age of onset

29
Q

congenitaal

A

aangeboren (condition present at birth)

30
Q

locus heterogeniteit

A

mutaties in verschillende loci zorgen voor een ziekte

31
Q

allelische heterogeniteit

A

ziekte wordt veroorzaakt door mutaties in 1 gen, maar de muta

32
Q

nucleaire envelop

A

membranen rondom de nucleus

33
Q

nucleolus

A

delen van verschillende chromosomen die coderen voor ribosomaal RNA bij elkaar geclusterd waardoor dit te zien is onder een microscoop