MAW Hoofdstuk 7 SE-C Flashcards

1
Q

op welke manier zijn instituties bepaald?

A

cultuur en dus relatief->d.w.z. tijd en plaats gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Door naar instituties te kijken kan je?

A

verandering inzichtelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe is institutionalisering ontstaan?

A

van nieuwe (of verdere ontwikkeling van) instituties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

definitie van institutionalisering

A

een proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels wordt vastgesteld in standaardgedragspatronen, die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het gezin is?

A

een sociale institutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

2 kenmerken van een traditionele gezin (bevelshouding)

A
  • kostwinnersgezin
  • kerngezin: man,vrouw, kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bevelshouding

A

met een grote gezags- en machtsafstand (Hofstede)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gezags- en machtsafstand

A

waarin machtsverschillen worden verwacht en geaccepteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 voorbeelden van institutionalisering in de periode 1920-1960

A
  • de verzuilde samenleving
  • het algemeen kiesrecht
  • handelingsonbekwaamheid vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bij institutionalisering wordt? (4 dingen)

A
  • een waarde (bijv. gelijkheid tussen mannen en vrouwen)
  • omgezet in een min of meer geformaliseerde regel (bijv. een wijziging in de grondwet)
  • dat leidt tot: het standaardgedragspatroon (bijv. algemeen mannen- en vrouwen kiesrecht)
  • waarin het gezag (stemmen bij Tweede Kamerverkiezingen) van mensen wordt gereguleerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een voordeel van instituties (+ 2 voorbeelden)

A

dat ze gedrag voorspelbaar en stabiel maken
- je weet hoe je je hoort te gedragen
- leidt een paradoxaal tot meer vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een nadeel van een institutie (+ 1 voorbeeld)

A

dat te veel vanuit regels geredeneerd kan worden
- procedures/regels boven mensen stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het traditionele gezin is?

A

een kostwinnersgezin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3 kenmerken kostwinnersgezin

A
  • man verdient geld, vrouw doet het huishouden en zorgt voor de kinderen
  • bevelshuishouding met grote gezags- en machtsafstand
  • kinderen moeten discipline gehoorzaamheid leren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wanneer kwam het moderne gezin op?

A

na 1960

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

onderhandelingshuishouding

A

met een geringe gezags- en machtsafstand

17
Q

kenmerk van onderhandelingshuishouding

A

zo moeten kinderen zich kunnen ontplooien, een eigen identiteit ontwikkelen, leren verantwoordelijkheid te nemen en zelfstandig zijn

18
Q

wat is er te herkennen in een moderne gezin?

A

democratisering

19
Q

democratisering

A

het proces van verandering van de machts- en gezagsverhoudingen door een grotere inspraak en medezeggenschap van diegene met minder macht

20
Q

vanaf 1980 ontstaan twee soorten moderne gezinnen, welke zijn dat?

A
  • egalitaire gezin
  • geïndividualiseerde gezin
21
Q

2 kenmerken egalitaire gezin

A
  • gelijkheid tussen man en vrouw in de taakverdeling (binnen- buitenhuis)
  • gezinsklimaat is democratisch (keuzevrijheid/onderhandelen over besluiten)
22
Q

2 kenmerken geïndividualiseerde gezin

A
  • gericht op het afzonderlijke individu
  • zelfontplooiing van zowel kinderen als ouders staat centraal
23
Q

wat heeft plaats gevonden in een moderne gezin?

A

individualisering

24
Q

individualisering

A

proces waarbij individuen hun zelfstandigheid op kunnen vergroten

25
Q

bij welk hoofdconcept hoort rationalisering?

A

verandering

26
Q

rationalisering

A

het proces van het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken en van het doelgericht inzetten van middelen ten einde zo efficiënt en effectief mogelijk resultaten te bereiken

27
Q

wat is het gevolg van de verlichting

A

de traditionele samenleving veranderde in een moderne samenleving ( van godsdienstige tradities, emoties en gewoontes naar feiten, rede, technologie en wetenschap)

28
Q

ideologieën

A

samenhangend geheel van de meest wenselijke maats en politieke verhoudingen

29
Q

confessionelen

A

gezin als hoeksteen van de samenleving, ruimte voor traditionele rollen voor man en vrouw

30
Q

liberalen

A

vrijheid van het individu, samenlevingsvorm bepaalt het individu zelf