M&O HC 1 t/m 4 Flashcards

1
Q

Beschrijf in het kort wat een organisatie inhoudt

A

Duurzaam samenwerkingsverband van mensen middelen om een gemeenschappelijk doel te behalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe noem je een oprichting van iet met een specifieke doel?

A

Een instelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef een voorbeeld van een Instelling

A

Ziekenhuis, school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen een Non-profitorganisatie en een Not-for-profitorganisatie?

A

Non-profitorganisatie= zonder winstoogmerk + ideële doelen

Not-for-profitorganisaties= ideëel doel + bedrijfseconomische principes (over hoe je met het geld omgaat),

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen een Stichting en een Vereniging

A

Stichting= een bestuur + vermogen/middelen + ideëel doel

Vereniging= een samenwerkingsverband van leden + ideëel doel nastreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het doel van het 7S-model van McKinsey?

A

Sterkte en zwakte analyse van Structuur, Strategie, Systemen, Stijl van het management, Personeel (staff), Sleutelvaardigheden, Gemeenschappelijke waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar staan de 7 S’en voor in het 7S-model van Mckinsey?

A

Structuur
Strategie
Systemen
Stijl van het management
Personeel (staff)
Sleutelvaardigheden
Gemeenschappelijke waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op welke twee manieren is de relatie tussen maatschappij en organisatie te bekijken?

A

enerzijds bepaald de maatschappij voor de organisatie
De organisatie maakt de maatschappij mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Teus is manager bij de hogeschool welke taken zal hij moeten vervullen binnen zijn managementfunctie ?

A

Plannen
Organiseren
leidinggeven
Coördineren
Controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen de SWOT-analyse en het 7S-model van McKinsey?

A

De Swot-analyse is een manier om externe kansen en bedreigingen en interne sterkte en zwakten in kaart te brengen. Om strategisch beleid op te baseren

Het 7S-model van McKinsey is ontworpen om de kwaliteit van de organisatie te beschrijven, te beoordelen en verbetradviezen doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tot welke onderdeel van de 7S-model van Mckinsey behoort de volgende vragen?
‘Wat is de missie en visie van de organisatie?’

A Strategie
B structuur
C Systeem
D Personeel

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tot welke onderdeel van de 7S-model van Mckinsey behoort de volgende hoofdvraag?
‘hoe kunnen we ons als organisatie handhaven?’
A Stijl
B structuur
C Strategie
D Sleutelvaardigheden

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tot welke onderdeel van de 7S-model van Mckinsey behoort de volgende hoofdvraag?
‘wat is de taak verdeling?’
A Stijl
B structuur
C Strategie
D Sleutelvaardigheden

A

B Structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke onderdeel van het 7S-model van Mckinsey houdt zich bezig met het invullen van de wijze waarop processen binnen de organisatie zullen plaatsvinden?
A Stijl
B Systeem
C Strategie
D Sleutelvaardigheden

A

B Systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In welke onderdeel van het 7S-model wordt kan een SWOT-analyse toegepast?
A Stijl
B Systeem
C Strategie
D Sleutelvaardigheden

A

D Sleutelvaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke onderdelen worden in het functioneel beleid besproken?

A

Marketing
Personeel(zaken)
Huisvestiging (indeling)
Financieel
Kwaliteit(methodes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat houdt het PDCA-cyclus in?

A

Plan: beleid, plan maken, SWOT
DO: uitvoeren met gebruik van plan
CHeck: evaluatie en reflecteren
Act: Op basis van evaluatie DO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tot welke persoon behoort de volgende stelling?
‘Er zijn 7 basis behoeftes die alle mensen hebben en je bent pas aan het volgende niveau in behoeftepiramide toe als je de lagere behoeftes in voldoende maten heb vervuld’
A Clayton
B Frederick Herzberg
C Maslow

A

C Maslow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke rol speelt het beleid binnen een organisatie?

A

Het beleid beschrijft de wijze waarop het doel zal worden behaald.
- Welke middelen
- Welke afspraken
- Aanpassingen op veranderende omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Tot welk type beleid behoort de volgende uitspraak: Na de SWOT-analyse heeft de organisatie het beleid aangepast en zal zich voor de komende 10 jaar richten op een nieuw doelgroep.
A. Strategisch beleid
B. Tactisch beleid
C. Operationeel Beleid
D. Functioneel beleid

A

A. Strategisch beleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tamara is beleidsmaker bij een organisatie. De veranderingen in het lange termijn doel hebben invloed op de interne gang van zaken. Onduidelijk is hoe de samenwerking en communicatie tussen verschillende afdeling zal verlopen. Welk type beleid zal Tamara moeten aanpassen.

A. Strategisch beleid
B. Tactisch beleid
C. Operationeel Beleid
D. Functioneel beleid
E. Sleutelvaardigheden

A

B

22
Q

Het oplossen van dagelijkse problemen zoals het het wijzigen van rooster, het begeleiden van personeel, het regelen van vervanging bij ziekte hoort bij:

A. Strategisch beleid
B. Tactisch beleid
C. Operationeel Beleid
D. Functioneel beleid

A

C

23
Q

Hoe denkt wetenschapper Clayton over de motivatie
a. Clayton is het met Maslow eens en stelt alle mensen 7 basisbehoefte hebben waar men pas na de volgende basisbehoefte toe zijn als de lagere behoefte in de behoeftepiramide in voldoende mate zijn vervuld.
b. Clayton is het niet met Maslow eens en stelt dat behoeften naast elkaar staan. Hij maakt onderscheid in exitence needs (lichamelijke behoeften), relatedness needs(behoefte aan contact) en growth needs(behoefte om zich te ontwikkelen).
c. Clayton stelt dat maakt enig onderscheid tussen motivatoren.

A

B. Clayton is het niet met Maslow eens en stelt dat behoeften naast elkaar staan. Hij maakt onderscheid in exitence needs (lichamelijke behoeften), relatedness needs(behoefte aan contact) en growth needs(behoefte om zich te ontwikkelen).

24
Q

Wat staat in de arbeidsovereenkomst?

A

In de arbeidsovereenkomst staat:
→ Rechtspositie: is het geheel van rechten en plichten in een arbeidsverhouding tussen een werknemer en een werkgever in een arbeidsverhouding vanuit een juridisch oogpunt beschouwd.
→ Voorwaarden en plichten van zowel de werkgever als de werknemer;
→ Salaris(CAO)
→ Bijscholing
→ Vakantie
→ Ontslag

25
Q

Welke combinatie zijn correct
1. Supervisie
2. Intervisie
3. Collegiale consultatie

A. Probleem gerelateerde communicatie tussen collega’s
B. begeleiding leren doormiddel van reflectie met een supervisors
C. met collega’s een gelijk waardig gesprek gaan oker persoonlijke moeilijk punten uit elkaars werk.

A

1 - B
2 - C
3 - A

26
Q

Wat is het verschil tussen supervisie en intervisie?

A

Supervisie: begeleidend leren doormiddel van reflectie op je eigen werkervaring
Intervisie: met collega’s een gelijkwaardige gesprek aan gaan om (persoonlijke)moeilijke punten uit elkaars werk door te nemen.

27
Q

Wat is het verschil tussen een functioneringsgesprek en een beoordelingsgesprek?

A

Functioneringsgesprek: is een gesprek tussen leidinggevende en werknemer met als doel de belangen van de organisatie en de individuele medewerker zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.

Beoordelingsgesprek: een gesprek waarin de leidinggevende een formele waardeoordeel uitspreek over de geleverde arbeidsprestatie van de een werknemer gedurende een bepaalde periode.

28
Q

Wie regelt de arbeidsomstandigheden in Nederland?

A

Het CAO

29
Q

Wat voor functie heeft het vakbond?

A

— In samenwerking met het vakbond komt het CAO tot stand;
— Regelt stakingen voor werknemers;
— Verleent bijstand (als je lid bent van het vakbond)

30
Q

Wat heb je nodig voor een goede werkrelatie?

A

Vertrouwen
Loyaliteit
Geen grote verschillen tussen jouw persoonlijke doelen en doelen van anderen
Organisatie en team faciliteren de samenwerking.

31
Q

Wat houdt het begrip sociaal systeem in?

A

→ Een sociaal systeem: een samenwerkingsverband dat effecten op de omgeving nastreeft en daarvoor gebruik maakt van invloed uit de omgeving.

32
Q

Wat is het verschil tussen een systeem en een sociaal systeem?

A

→ Systemen: een geheel van samenhangende delen dat zichzelf in wisselwerking met de omgeving in stand houdt.
→ Een sociaal systeem: een samenwerkingsverband dat effecten op de omgeving nastreeft en daarvoor gebruik maakt van invloed uit de omgeving.

33
Q

Waar kun je officiële doelen van een organisatie vinden?

A

statuten: De officiële doelen van een organisatie kun je vinden in de statuten.

34
Q

Wat komt in de missie/missionstatement van een organisatie te staan?

A

→ Missie: een korte formulering van de bestaansreden van een organisatie.
een mooie slogan die bestaansrecht aangeeft, voor wie doe je wat, product-marktcombinatie)

35
Q

Wat is het verschil tussen een missie/missionstatement en een Corporate identity?

A

→ Corporate identity is een herkenbaar, samenhangend beeld van de doel, visie en werkwijze van een bedrijf; geeft kleur aan de missie. (hoe wil jij jezelf als bedrijf op de markt zetten).

36
Q

Geef een voorbeeld van externe doelen

A

→ Externe doelen zijn naar buiten gericht
Gericht op de maatschappij
Doelen gericht op de leerlingen en studenten

37
Q

Waar richten internen doelen zich op?

A

Interne doelen zijn gericht op de toestand of toekomst van de organisatie;

38
Q

Geef een voorbeeld van een interne doel.

A

Doelen gerich op:
 Continuïteit
 Werkgelegenheid
 Prettige werkklimaat

39
Q

‘Dankzij het recht voor medezeggenschap kunnen medewerkers hun stem doen gelden.’ Dit is een voorbeeld van:
A. Interne doelbepaler
B. externe doelbepaler
C. Visie
D. alle antwoorden zijn incorrect

A

A Interne doelbepalers

40
Q

Geef een voorbeeld van een externe doelbepaler

A

De Overheid
Maatschappij
Consumenten groepen
Klanten etc.

41
Q

Waar kun je naar kijken om de feitelijke doelen van een organisatie te achterhalen?

A

De Feitelijke doelen blijken uit:
→ De doelgroep: aan wie worden de diensten geboden.
→ De werkwijze: Hoe en welke dienste ze leveren;
→ Resultaten: wat wordt er bereikt

42
Q
  1. Onderlinge afstemming
  2. Direct toezicht:
  3. Standaardiseren van werkprocessen
  4. Standaardisatie van resultaat
  5. Standaardisatie van kennis en vaardigheden
  6. Standaardisatie van normen

a. Zit heel dicht op de uitvoering. Ziet heel erg wat je doet. Is een manager, bijvoorbeeld bij het lege
b. Maakt niet uit hoe je het doet als je het maar doet - Resultaat is vanuit een bedrijf gezien dat je met een vast resultaat eindigt
c. Hier moet je denken aan een religieus bedrijf - Bijvoorbeeld leger des hels
d. Iemand moet een bepaald niveau hebben een bepaald diploma - Zij gaat ervan uit dat jij weet hoe dat werk moet
e. Je overlegt met elkaar - Hoe groter een groep is hoe meer je met elkaar moet communiceren en overleggen
f. Denk bijvoorbeeld aan een bakker: er wordt hier gewerkt aan een lopende band - Iedereen heeft een eigen taak

A

1 - e
2 - a
3 - f
4 - b
5 - d
6 - c

43
Q

Je komt binnen op een gewone werkdag je stemt af wie wat doet. Je ergert je hier soms wel aan want het kan met sommige collega’s lang duren voordat iemand de knoop door hakt.
Dit is een voorbeeld van:

a. Onderlinge afstemming
b. Direct toezicht:
c. Standaardiseren van werkprocessen
d. Standaardisatie van resultaat
e. Standaardisatie van kennis en vaardigheden
f. Standaardisatie van normen

A

a. Onderlinge afstemming

44
Q

Wat is het verschil tussen een functionele- en Product organisatie.

A
  • Een functioneel organisatie = ingericht op functies
  • Een product organisatie is ingericht op je product (unilever)
45
Q

Wat houdt het begrip systeemleer in?

A

systeem leer richt zich op het bestuderen van de wisselwerking tussen een actief mechanisme en zijn omgeving

46
Q

leg de keten van Inpunt, transformatie, output uit

A
47
Q
  1. Horizontale- of platte organisatie
  2. Verticale- of lijnorganisatie
  3. functionele- of stafstructuur
  4. lijn- staforganisatie
  5. functionele lijn-staforganisatie
  6. diversiestructuur
  7. matrix- of projectstructuur
  8. project taskforce

a. grote organisatie opgedeeld in zelfstandige een heden naar functie, producten of markt.
b. weinig of geen leidinggevende, Er is grote mate van feitelijke gelijkheid tussen de medewerkers
c. de leiding leunt op deskundigen (de staf) door wie de leiding zich laat adviseren.
d. **boven elke functionaris, team en afdeling een leidinggevende staat
, denk aan het leger.
e. ** elke functie een afdeling.
met afdelinghoofd
f. functionarissen uit verschillende afdelingen op specifieke taken samenwerken.
g. de lijnfunctionarissen zich laat de bijstaan door staven die een **deelterrein leiding geven de bevoegdheden hebben.
h. ** Tijdelijke samenwerkingsverband
met medewerkers dat een specifieke doel binnen een gegeven tijd moeten realiseren.

A

1 - b
2 - d
3 - e
4 - c
5 - g
6 - a
7 - f
8 - h

48
Q

dit is een voorbeeld van
a Horizontale- of platte organisatie
b. Verticale- of lijnorganisatie
c. functionele- of staf structuur
d. lijn- staforganisatie

A

a Horizontale- of platte organisatie

49
Q

Dit is een voorbeeld van
a. Horizontale- of platte organisatie
b. Verticale- of lijnorganisatie
c. functionele- of staf structuur
d. lijn- staforganisatie

A

d. lijn- staforganisatie

50
Q

Wat voor type organisatie structuur wordt in de volgende stelling beschreven? ‘Een grote organisatie opgedeeld in zelfstandige eenheden, naar functie, product of markt
a. Functionele lijn-staforganisatie
b. Diversiestructuur
c. matrix- of projectstructuur

A

b. Diversiestructuur