Blok 2 Onderwijs Flashcards

1
Q

Welke vijf ontwikkelingen hadden grote invloed op het onderwijs?

A
  • Boek druk kunst
  • uitbreidingen wetenschap
  • ontdekkingstochten
  • hervorming
  • opkomst nijverheid en handel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe zag het onderwijs er uit in de 1700?

A
  • Dorpscholen (leerstelling onderwijs)
  • Individueel weken aan schoolwerk
  • Schijven + lezen + rekenen
  • Bijbellezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke ontwikkelingen maakte het onderwijs in de 1800 mee?

A

De eerste onderwijswetten( 1801, 1803 en 1806)
Gericht op didactiek, kwalificatie en onderwijsinspectie
Klassikaal les
meer oog voor hygiëne
doel: opvoeden tot staatburger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke ontwikkelingen maakte het onderwijs in de 1900 mee?

A

Klassikaal les kinderen van de zelfde leeftijd bij elkaar
Kinderarbeidswet en leerplichtwet maakte dat alle kinderen van 7 tot 13 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benoem de vernieuwingsscholen

A

Montessorionderwijs:
Daltononderwijs:
Freinetonderwijs:
Jenaplanonderwijs:
vrije school:
Werkplaats kindergemeenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie ligt ten grondslag van het Montessorionderwijs?

A

Maria Montessori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie ligt ten grondslag van het Daltononderwijs:?

A

Helen Parkhust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie ligt ten grondslag van het Freinetonderwijs?

A

Célestin Freinet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie ligt ten grondslag van het Jenaplanonderwijs?

A

Peter Petersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wellke persoon stond ten grondslag van welke traditionele vernieuwingsschol?

a. Montessorionderwijs:
b. Daltononderwijs:
c. Freinetonderwijs:
d. Jenaplanonderwijs:
e. vrije school:
f. Werkplaats kindergemeenschap

  1. Peter Petersen
  2. Kees Boeke
  3. Maria Montessori
  4. Célestin Freinet
  5. Rudolf Steiner
  6. Helen Parkhurst
A

a-3
b-6
c-4
d-1
e-5
f-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tot welke traditionele vernieuwingsschool behoren de volgende kenmerken?

  • Kind gericht
  • Zelfcorrigerende materialen
  • Verticale groepsstructuur
  • keuzevrijheid, tempovrijheid, niveauvrijheid en bewegingsvrijheid.
  • Zelfstandigheid
  • Aansluiten op de gevoelige periodes van het kind is belangrijk.
A

Montessori onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tot welke traditionele vernieuwingsschool behoren de volgende kenmerken?

  • Vijheid in gebondenheid: leerlingen waren vrij om zelf een
  • Keuze te maken, maar docenten hebben wel het aanbod gekozen.
  • Zelfstandigheid en samenwerking; Zelf problemen oplossen en elkaar helpen
  • werken op hun eigen tempo en op hun eigen niveau.
  • homogene jaargroepen.
  • dag- en weektaken gewerkt.
A

Dalton onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tot welke onderwijstype behoren de volgende kenmerken?

  • Gemeenschap centraal
  • wereld oriëntatie
  • Spreken, spelen, werken en vieren
  • Stamgroepen
A

Jenaplan onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tot welke traditionele vernieuwingsschool behoren de volgende kenmerken?

  • Muziek, bewegingskunst (euritmie), handwerken, kunst en toneelspelen staat
    centraal.
  • Er moet binnen het onderwijs sprake zijn van expressie.
  • Er wordt gewerkt met periodeonderwijs. Eén onderwerp staat gedurende 2 à 3
    weken centraal en wordt op alle mogelijke manieren uitgediept.
  • De klassen zijn genummerd van 1 (zevenjarigen) tot 14.
A

Steiner Onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tot welke traditionele vernieuwingsschool behoren de volgende kenmerken?

  • Er wordt gewerkt met het hoofd, het hart en de handen.
  • Het onderwijs moet aansluiten bij het kind.
  • Het schoolse leren mag niet overheersen.
  • Kinderen waren ‘werkers’ en leerkrachten ‘medewerkers’, zo werden zij ook
    aangesproken.
  • Sociale vorming, ontwikkeling van het karakter en zelfredzaamheid was belangrijker
    dan kennis.
  • In de middag werd een siësta gehouden.
  • Er was ruimte voor koken, handenarbeid, kartonnage en werken in de tuin.
A

het werkplaats kindergemeenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tot welke recente vernieuwingsschool behoren de volgende kenmerken?

Betrokkenheid van het kind bervorderen door kinderen de ruimte te geven om zelf initiatied te nemen.

Millieuverijking
Ervaringsgerichte dialoog

A

Ervaringsgerichte onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tot welke recente vernieuwingsschool behoren de volgende kenmerken?

 Kijkt naar de Brede ontwikkeling van kinderen (cirkelmodel)
 Zorgen voor veiligheid en betrokkenheid
 Doelgerichtheid
 Thematisch werken
 Inspiratiebron Lev Vygotsky
 Zone van Naaste Ontwikkeling (ZNO)

A

Ontwikkelingsgericht onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat houdt ZNO in?

A

Zone van Naast de Ontwikkeling
refereert naar het verschil tussen waar de leerling nu is en waar de leerling kan komen met adequate begeleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Tot welke recente vernieuwingsschool behoren de volgende kenmerken?

Onderwijs wordt afgestemt op de behoefte en interessen van kinderen
Gaat uit van verschillen tussen kinderen

A

Adaptief onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Tot welke recente vernieuwingsschool behoren de volgende kenmerken?

Gaat uit van sociaal constructivisme: leren door de interactie met elkaar.
leren door betekenisvolle opdrachten
leerlingen reflecteren op eigen leren en handelen
er wordt niet in de klas gewerkt
aandacht voor inrichten van omgeving

A

Natuurlijk leren

21
Q

Tot welke recente vernieuwingsschool behoren de volgende kenmerken?

Kinderen hoeven zich niet te houden aan vaste schema’s
Keuzevrijheid
Honeren van initiatieven van leerlingen
Leerlingen betrekken bij de dagelijkse gang van zaken
leerlingen van verschillende leeftijden samen
Terhouden houden van leraren

A

Ruimte voor kinderen

22
Q

Wat is het verschil tussen operbaar- en bijzonder onderwijs?

A
  • Openbaar: bestuurd door de overheid en zijn bedoeld voor alle leerlingen
  • Bijzonder: eigen bestuur en zijn in oorsprong bedoeld voor leerlingen van ouders een uit bepaalde (geloofs-) gemeenschap
23
Q

Wat is het verschil tussen een lineair en concentrisch Curriculum?

A
  • Lineair: stap voor stap, gewerkt volgens een plan
  • Concentrisch: in samenspraak met de leerlingen
24
Q

Wat is het verschil tussen conformistisch en non-conformistisch?

A

Pedagogische benadering van leerlingen:

  • Conformistisch: stikt regels worden gehanteerd
  • non-conformistisch: diversiteit en hoge tolerantie
25
Q

Welke Factoren zijn van invloed op het curriculum van een school?

A

De maatschappij

De missie en visie de school

De omgeving

Type schoolorganisatie

26
Q

Tot welke type school behoren de volgende kenmeren?

  • reageert op de toegenomen complexiteit met regels.
  • Het initiatief komt te liggen bij de schoolleiding.
  • formeel karakter, duidelijke taakomschrijvingen, werkroosters en normen.
  • Ambtelijke cultuur: regels en hiërarchie staan voorop. Iedereen weet precies wat er van hem verwacht wordt en bij onduidelijkheden beslist ‘de baas

a) regelschool
b) traditionele school
c) collegiale school
d) Integrale school

A

a)Regelschool

27
Q

Tot welke type schoolorganisatie behoren de volgende kenmeren?

  • Lage complexiteit
  • Klassikaal/groepsgericht
  • De school wordt voor een groot deel geleid door gewoonten en tradities.
  • rustige, stabiele, omgeving

a) regelschool
b) traditionele school
c) collegiale school
d) Integrale school

A

b)Traditionele school

28
Q

Tot welke type school behoren de volgende kenmeren?

  • de schoolleiding en de leerkrachten werken samen voor besluiten.
  • De leiding heeft overzicht en bewaakt de rode draad.
  • De school werkt op grond van duidelijke concepten: een door de bij de school betrokkenen omarmde manier van denken en werken.
  • Professionele cultuur: kwaliteit van het werk staat voorop. Bij belangrijke besluiten wordt niet in eerste instantie gekeken naar de regels of individuele belangen van leerkrachten, maar naar de consequenties voor de kwaliteit van het onderwijs.

a) regelschool
b) traditionele school
c) collegiale school
d) Integrale school

A

d)Integrale school

29
Q

Tot welke type school behoren de volgende kenmeren?

  • toegenomen complexiteit → samenwerking.
  • Het initiatief komt te liggen bij de leerkrachten.
  • Er wordt vaak besloten bij consensus.
  • Onderlinge afhankelijkheid

Politieke cultuur: belangen staan voorop. Omdat iedereen gelijke rechten heeft, gaat het bij beslissingen vaak om de stem van de meerderheid en de rechten van de minderheid.

a) regelschool
b) traditionele school
c) collegiale school
d) Integrale school

A

c)Collegiale school

30
Q

wat is de rol van de schoolinspectie

A

het bewaken van kwalitiet

stimuleren om kwaliteit te verberen

1x in de 4 jaar

31
Q

wat is leren?

A

Het vormen van nieuwe verbindingen in de hersennen

32
Q

In het onderwijs worden verschillende Leertheoriën toegepast. Bij welke theorie behoren de volgende kenmerken?

  1. straffen en belonen
  2. Direct feedback
  3. Toetsing
  4. Nadruk op oefenen
A

Behaviourisme

33
Q

In het onderwijs worden verschillende Leertheoriën toegepast. Bij welke theorie behoren de volgende kenmerken?

  1. Feedback geven
  2. voorbouwen op kennis
  3. Vragen stellen
  4. Gestructureerde informatie met een duidelijk doel
A

Cognitivisme

34
Q

In het onderwijs worden verschillende Leertheoriën toegepast. Bij welke theorie behoren de volgende kenmerken?

  1. projecten
  2. Reflecteren op het geleerde
  3. Werken in groepen
  4. Vragen van leerlingen als uitgangspunt
A

Constructivisme

35
Q

welke gebieden in de hersennen spelen een rol bij het leren?

A

Frontrale vortex, hypocampus

36
Q

Tot welke leeftijdsgroep behoren de volgende hoofdkenmeren als we het hebben over het leren?

  • Het kind wilt informeel leren
  • sociale context leren door spel
  • Fantasie speelt een grote rol
  • nieuwsgierig, leergierig
A

Jongkind

37
Q

Tot welke leeftijdsgroep behoren de volgende hoofdkenmeren als we het hebben over het leren?

  • Groeit in interessen voor de buitenwereld
  • Wereld onderzoeken
  • verbinden abstracte concepten met hun werkelijkheid
  • gevoelig voor regels
A

Schoolkind

38
Q

Wat is het verschil tussen Growth mindset en Fixed mindset:

A

Growth mindset:

  • Geloofd in leren
  • Nemen fouten en tekortkomingen eerder onder ogen zien
  • Durven uitdagingen aan te gaan
  • Geloof in ‘het plastische brein’

Fixed mindset:

  • Geloofd ‘het zit erin’
  • Reageren defensief op kritiek
  • Vermijden bij voorkeur uitdagingen of complexe taken
  • Verbergen tekortkomingen
39
Q
A
40
Q

Hoe denkt Carol Dweck over het stimuleren van growth mind set?

A
  • Complimenten die een fixed mindset bevorderen:
    • Complimenten die de vaardigheden of het kunde prijzen
    • “Je bent slim”
    • “Je bent balvaardig”
    • “Je bent goed in rekenen”
  • Feedback die stimuleert tot growth mindset zijn:
    • complimenten die de inzet prijzen
    • “Je hebt had gewerkt”
    • “Je hebt goed nagedacht over hoe je deze opdracht aanpak.”
41
Q

Hoe wordt neoro wetenschap toegepast in het ondewijs?

A

6 Breinprincipes: hoe kunnen we neurowetenschappen toepassen in het onderwijs.

  1. Emoties: amygdala speel een rol in het opslaan van nieuwe informatie.
  2. Herhaal: 6 weken voordat je iets de verbindingen in je hersenen zijn gemaakt.
  3. Zintuiglijk rijk: Cognitief overload: overprikkeling van de zintuigen
  4. Creatie:Als je zelf actief bezig bent met de stof dan leer je het veel beter.
  5. Focus:
    • Bij meer aandacht voor iets onthoudt je het beter.
    • Je krijgt 100.000 impulsen binnen
    • Selectieve attention test
  6. Voortbouwen: nieuw kennis koppen aan iets dat je al weet.\
42
Q

Hoe vindt het leren plaats volgens Kolb?

A

Onderscheid 4 stappen in leren

  • Concrete ervaring:
  • Observatie en reflectie
  • Verkennen van de theorie
  • actief experimenteren
43
Q

Welke vershillen tussen leerlingen kun je vinden in het onderwijs

A
  • Biologische verschillen
    • Geslacht
    • Neurologisch
    • Aangeboren talenten en mogelijkheden
    • Fase van ontwikkelingen
  • Maatschappelijke verschillen
    • Cultureel
    • Taal(gebruik)
    • Ervaringen
    • Etniciteit
    • Sociaal-economische
    • Sociale laag
  • Instelling tegen over leren
    • Contact met volwassen rolmodellen
    • Zelfbeeld/zelfvertrouwen
    • Vertrouwen in volwassenen
    • Motivatie
    • Temperament
    • Sociale vaardigheid
  • Voorkeur/interesses
    • Inhoud
    • Leerstijl
    • Voorkeuren en antipathieën voor mensen
44
Q

Hoe houd je rekeningen met de verschillen in het onderwijs?

A
  • Vorderingen: metingen
    • Cito-toetsen
    • Metingen om het niveau te bepalen
    • Differentiatie en selectie middelbare school niveaus
  • Ontwikkeling(sfase)
    • School is ingericht per leeftijdsfase en kenmerken
    • Observatie bedreiging ontwikkelingen
  • Sociaal-culturele achtergrond
    • Verschillen in sociale netwerken
    • Goede instructies geven
    • Rijke taal gebruiken
    • Rolmodellen bieden
  • Geslacht, gender
    • Bewust omgaan
    • Gelijke verdeling
  • Leerstijl
    • Er zijn 8 soorten intelligentie Gardner
    • Variatie en keuzemogelijkheden
  • Motivatie
    • De nieuwsgierigheid van kinderen prikkelen
    • Aansprekende werkvormen
    • Persoonlijke positieve interactie
    • Eigen ervaring delen
    • Zelf evaluatie
    • Fantasie
    • Doelen bespreken
45
Q

Wat moet In het OPP staan?

A
  • Perspectief beschrijft: OPP
    • Welke niveau wordt nagestreefd
    • Wat gaat de leerling doen na de opleiding
    • Welke extra begeleiding de school biedt
    • Alles in overleg met de ouder over de invulling van perspectief.
46
Q

Hoe kun je als Pedagoog Een kind met ADHD Ondersteunen?

A
47
Q

Hoe kun je een kind met ASS het beste onndersteunen?

A
48
Q

hoe kun je een kind met ODD het beste ondersteunen?

A
49
Q

Uit welke fases bestaat de de cyclus van handelingsgericht werken?

A