Lichaam Flashcards

1
Q

De hete adem* in zijn nek voelen van

A

Zich bedreigd voelen (door iem.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een slag om de arm* houden

A

Preken of handelen onder voorbehoud, je niet
onvoorwaardelijk tot iets verbinden, maar zo dat je nog terug kunt

≈ een slinger om de arm* houden
≈ een achterdeurtje openhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Iemand op het verkeerde been* zetten

A

Iemand misleiden door bewust verkeerde informatie te geven, door iets op een bepaalde toon te zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ergens geen halszaak van maken (hals)

A

Het niet zo zwaar opnemen, er geen probleem van maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zijn hand* ergens voor in het vuur steken

A

Er zeker van zijn, er een eed op durven (te) doen, er rotsvast van overtuigd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zich met hand* en tand verdedigen

A

Zich heel goed verdedigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Iemand na/nauw aan het hart* liggen

A

Iemand dierbaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Van je hart* geen moordkuil maken

A

Iets ronduit zeggen, zeggen wat je denkt, ook wel vrijuit spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

iets de kop* indrukken (hoofd)

A

Praatjes, geruchten, verzet enz. beëindigen, (met geweld) onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Iemand/iets aan de kaak* stellen

A

Openlijk tentoonstellen als verachtelijk of slecht, bespotten, hekelen

≈ iemand/ iets aan de schandpaal nagelen (= aan de kaak stellen, de gebreken ervan in het openbaar blootleggen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Iets onder de knie* krijgen

A

Ergens macht over krijgen of iets beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Iemand de mond* snoeren

A

Iemand het zwijgen opleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het bloed onder iemands nagels*
vandaan halen

A

Iemand heel erg treiteren (= plagen/ pesten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Alle neuzen* wijzen dezelfde kant op

A

Iedereen heeft dezelfde mening, is het met elkaar eens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Alle neuzen* één kant op krijgen (of dezelfde kant op krijgen)

A

Proberen overeenstemming te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Doen alsof je neus* bloedt

A

Doen alsof je van niets weet
≈ de vermoorde onschuld spelen

17
Q

de lamme leidt de blinde (oog)

A

De ene ondeskundige licht de andere voor

18
Q

Uit het oog*, uit het hart

A

Wie of wat je niet meer ziet, vergeet je snel

19
Q

Iets met argusogen bekijken (oog)

A

Met veel argwaan (=wantrouwen/ suspicion) bekijken

20
Q

Hij heeft oogkleppen voor (oog)

A

Hij doet net of iets niet bestaat

21
Q

Oost-Indisch doof zijn (oor)

A

Doen alsof je niets hoort als iemand roept of iets vraagt

22
Q

Wie niet horen wil, moet voelen (oor)

A

Wie niet wil luisteren, moet de gevolgen maar dragen

23
Q

Iets uit de losse pols* doen

A

Zonder steun, zonder inspanning,
geïmproviseerd, gemakkelijk

24
Q

Een slok* op een borrel schelen

A

Een groot verschil maken, heel wat schelen

25
Met één stem* spreken (unisono)
Eensgezind
26
Iemand aan de tand* voelen
Iemand zijn kennis of gedrag onderzoeken
27
Met lange tanden* eten
Met tegenzin eten
28
Een vinger* aan de pols houden
Voeling houden met de nieuwste ontwikkelingen/ in de gaten houden of alles goed gaat, controleren
29
Op grote voet* leven
Rijk leven
30
Heel wat voeten* in de aarde hebben
Het kost heel wat moeite