lesweek 2 Flashcards

1
Q

Humans

A

Invloed van psychologische factoren, alles is subjectief
- homo economicus Bestaat niet
- psychologisch inzicht helpt om gedrag realistischer te verklaren en voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Econ

A

Econs streven naar nutsmaximalisatie (de hoogste opbrengst met de minste invloed)
- homo economicus –> kiest rationeel en objectief voor het meest aantrekkelijke alternatief , eigen belang gaat voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Homo economicus

A

Rationeel en objectief het meest aantrekkelijke alternatief pakken, eigen belang gaat voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Free riding vs Provision of public goods

A

Econ –> egoistisch en profiteert van anderen, free rider
Human –> wilt bijdragen aan gemeenschap zonder er iets voor terug te vragen, provision of public goods

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Economische waarde vs nut

A

Econs definieren waarde als het bedrag dat het object onder optimale omstandigheden zou opbrengen
humans defieneren waarde in termen van nut (utiliteit) hierbij is de persoonlijke waarde en betekenis relevant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welvaart vs subjectief welzijn

A

Welvaart (economisch) is de mate waarin behoeften met beschikbare middlen kunnen worden bevredigd (materieel)
welzijn (psychologisch) is subjectief en staat buiten de economie. welzijn is een gevoel van welbevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

beslissing

A

Keuze maken op basis van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

feitelijke beslissing

A

Beoordelingsproces doorlopen, deel aspecten van mogelijkheid combineren tot eindwaardering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

psychologische besliskunde

A

Hoe mensen oordelen vormen en beslissingen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

normatieve besliskunde

A

Beslissingsproces optimaal laten verlopen, meer economie dan psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

beschrijvende besliskunde

A

beschrijvende achterhalen hoe mensen daadwerkelijk beslissingen nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

subjected expected utility model

A

men streeft naar nutsmaximalisatie ( voorkeur voor de door hun verwachte grootste waarde, dit is subjectief)
vuistregel : geschatte waarde (nut) x waarschijnlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bij welke keuzes is er sprake van normatieve besliskunde?

A

eenmalige keuzes: bv gebrek aan ervaring
keuzes die veel impact op het leven hebben: bv studie keuze
keuzes waarmee veel geld gemoeid is: bv het kopen van een huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een duwtje is gewenst bij welke 5 dingen?

A
  1. eenmalige keuzes
  2. afweging tussen lage en korte termijn, en individualistisch versus collectief belang (vb: chocolade weerstaan)
  3. als je het zelf even niet weet (vb: onvoldoende informatie of een afweging maken die neigt naar collectief belang maar je weet dan niet wat het beste is)
  4. ingewikkelde keuzes (vb: als men niet genoeg kennis of vaardigheden heeft, telefoonabbo nemen)
  5. feedback (vb: langdurige processen, iemand eet heel vet voor heel lang en krijgt hierna een hartinfarct)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

paradox of choice

A

een tegenstrijdigen; mensen willen enerzijds elf veel keus hebben. te weinig keus is onprettig voor ons maat ook niet te veel keus hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de descriptieve benadering?

A

hoe verloopt keuze gedrag in werkelijkheid in tegenstelling tot de normatieve modellen, dit wordt later uitgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

sumbliminale priming

A

techniek waarbij we ons niet bewust zijn dat we worden beinvloed. je kan hier niet bewust de prikkel waar hebben genomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

normatief

A

hoe een gedrag of beslissing zou moeten verlopen, komt weinig voor (econ)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

descriptief

A

hoe een gedrag of beslissing verloopt (human)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wanneer gebruik je normatieve beslismodellen ?

A

eenmalige keuzes (keuzes die niet vaak voorkomen door gebrek aan ervaring)
keuze die veel impact hebben (studie keuze)
keuze waar veel geld in gaat (kopen huis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

normatief model

A

gaat ervan uit dat we onze keuzes baseren op basis van alle relevante informatie

22
Q

uit welke stappen bestaat het normatief model?

A
  1. vaststellen van het ontstaan of bestaan van een behoefte.
  2. informatie verzamelen
  3. evaluatie, afweging van alternatieven
  4. beslissing nemen
  5. gebruiken (belangrijk keuze volgende keer)
  6. evalueren (belangrijk keuze volgende keer )
23
Q

van welke vier dingen is de mate van info verzamelen afhankelijk?

A
  1. betrokkenheid (risico) (het belang van een juiste beslissing en hoeveel risico zou het met zich meebrengen als iemand de foute keuze maakt beinvloed de motivatie om info te verzamelen)
  2. ervaring (kennis die iemand al heeft beinvloed het proces om nog info te zoeken)
  3. beschikbare bronnen
  4. capaciteiten (snapt iemand de bronnen)
24
Q

noem 2 normatieve modellen, afweging van alternatieven

A

multi attribute utility theory (MAUT)
Subjective expected ultiliy (SEU)

25
Q

multi attribute utility theory (MAUT)

A

gaat over de kenmerken die je toekent en hoe belangrijk je deze vindt

26
Q

wat is de formule van de multi attribute utility theory (MAUT)

A

B x E (beliefs= waargenomen waarde kenmerk x evaluatie = belangrijkheid kenmerk) VB: canon camera, waarde service 8, waarde design 6 en prijs 6. belangrijkheid van kenmerken, service 9, design 3 en prijs een 8. 72 + 18 + 48 = 138

27
Q

wat is de subjective expected ultility (SEU) ?

A

gaat over het nut wat het product voor jou heeft en de waarschijnlijkheid

28
Q

wat is de formule van de subjective expected ultility (SEU) ?

A

geschatte waarde (nut) x waarschijnlijkheid
hoeveel is een product waard vs hoe groot is de kans dat je dit voor die prijs gaat vinden
VB: een tweede hands printer krijgt als waarde een 9 (veel waar voor je geld) de kans dat je hier een voor gaat vinden is 10% 9x 10% = 0.9
een nieuwe krijgt het rapport cijfer 4. de kans dat je een nieuwe vindt is 90%
4 x 90% = 3.6. je kiest er dus voor om een nieuwe printer te kopen

29
Q

emotionele en motivationele factoren worden onderverdeeld in vijf factoren welke vijf.

A
  1. kiezen en verliezen
  2. verleiding weerstaan
  3. emoties
  4. motivationele belemmering
  5. onbewust beslissen
30
Q

kiezen en verliezen

A

het geen wat je niet kiest heb je ook niet, kost emotionele moeite, je maakt een keuze tussen alternatieven. men is geneigd keuzes uit te stellen.

31
Q

welke drie benaderingen horen bij kiezen en verliezen?

A

approach- approach conflict (kiezen tussen twee aantrekkelijke alternatieven)’
avoidance -avoidance conflict (kiezen tussen twee onaantrekkelijke alternatieven, besluitenloosheid gevolg, je moet poetsen of je hebt een vies huis)
approach - avoidance conflict (kiezen tussen opties die voor en nadelen hebben, vaak concentreren op de nadelen daarom is het moeilijk om te kiezen dan ervaar je verlies)

32
Q

verleiding weerstaan

A

dynamisch inconsistent , warm koud kloof

33
Q

verleiding weestaan bestaat uit 3 principes

A
  1. warm koud kloof = afhankelijk van de verleiding
  2. gedachteloos kiezen = keuzes worden vaak onbewust gemaakt
  3. zelfbeheersing strategieen = trucjes die we verzinnen om de keuzes te maken die we ook echt willen maken bv je wekker een stuk uit je bed leggen zodat je wel uit bed moet
34
Q

delay discouting

A

is het verschijnsel dat de subjectieve waarde met de afstand in tijd, met uitstel daalt. Bv inspanning doen voor 10 euro doe je maar niet als je die tien euro over een jaar pas krijgt

35
Q

op welke manier kunnen emoties de keuze beinvloeden?

A

kan leiden tot besluitloosheid, uitstellen

36
Q

onrechtvaardigheid

A

is primitief instinct, soms liever niets dan minder dan de ander, dit kan leiden tot irrationele beslissingen. kind wil liever rood snoepje maar het broertje heeft al rood nu gooit ze het blauwe snoepje weg en heeft ze niets.

37
Q

wat doen we om een teleurstelling te voorkomen

A

verwachtingen aanpassen

38
Q

uit welke drie technieken bestaat geregisseerde verwarring?

A

emotionele verwarring
fear then relief
verstoor dan herfomuleer
formuleren en prikkeltechniek

39
Q

wat is fear then relief ?

A

fear then relief, eerst iemand bang maken en daarna iets beters aankondigen.
vb je auto is kapot. de maker zegt zo dat ziet er niet goed uit voor honderd euro maak ik hem. je bent sneller geneigd om dan ja te zeggen (fear then relief)

40
Q

wat is de verstoor dan herformuleer?

A

vb op het prodcut staatt dat het geen parabenen bevat en op de achterkant staat dan het goed is voor je gezondheid (verstoor dan herfomuleer)

41
Q

wat is de formuleren prikkel techniek?

A

vb hele rare info geven waardoor iemand in verrwarring komt, heeft u twee en een halve minuut de tijd ipvheeft u eventjes de tijd (formuleren en prikkeltechniek)

42
Q

geanticipeerde spijt; dertigers dilemma

A

de ene keuze maakt de andere onmogelijk. als ik voor carriere is kinderen krijgen moeilijker.

43
Q

reappraisal van emoties

A

het herwaarderen van emoties kan lange termijn doelen aantrekkelijk maken. op langertermijn hebben we vaak spijt van dingen die we niet hebben gedaan en op korte termijn hebben we vaak spijt van dingen die we wel hebben gedaan.

44
Q

motivationele belemmeringen bestaat uit drie dingen

A
  1. commitment
  2. reductie van angst
  3. onrealistisch optimisme
45
Q

commitment

A

na de keuze zoeken naar bevestiging, irrationeel blijven vasthouden aan een verkeerde keuze bv het bedrag wat je biedt op een veilig

46
Q

reductie van angst

A

angst kan beslissingsprocessen bepalen door 1) te snel een beslissing te nemen
2) de beslissing te vermijden
3) beslissing niet te nemen
4) te veel of weinig informatie over de beslissing zoeken

47
Q

onrealistisch optimisme

A

het risico in je voordeel inschatten, ik word niet ziek

48
Q

onbewuste beslissingen bestaat uit drie dingen

A
  • intuitie
    1. adaptieve onbewuste
    2. unconscious thougt theory
    3. impliciete kennis
49
Q

adaptieve onbewuste

A

het onbewuste kan zich goed aanpassen en kan meer verwerken dan het bewuste

50
Q

unconscious thougt theory

A

als je teveel keuze hebt is het gemakkelijker om onbewust een keuze te maken

51
Q

impliciete kennis

A

bij onbewust beslissen, makkelijk en snel, gebruik je intutie om keuze te maken. er is wel interne kennis en info nodig.

52
Q

waarom denken we vaak bewust lang over moeilijke keuzes ?

A
  1. achteraf een verklaring te geven
  2. het ‘‘hoort’’ dat je goed nadenkt over keuzes
  3. soms heeft het voordelen, lange termijn of verleiding weerstaan