Lesson 54 Flashcards

1
Q

Het BEELD van Nederland.

A

The IMAGE of Holland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

We hebben een kaartje gekregen uit Nederland.

A

We have a card get from the Netherlands.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kijk eens wat EROP staat.

A

Look what’s ON IT stands.

(Look what’s on it)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een MOLEN, bloemen en KOEIEN in een STUK groen land.

A

A mill, flowers and COWS in a PIECE (of) green land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Heel VLAK, NERGENS zie je BERGEN.

A

Very FLAT, NOWHERE see you MOUNTAINS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dat is precies het beeld dat mensen van Nederland hebben.

A

That is exactly the image what people from Netherlands have.

( that’s how they think about Holland)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klopt dat niet?
Is dat beeld verkeerd?

A

Right that not?
Is that image wrong?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ja en nee.
Ik ben er een paar maal geweest.

A

Yes and no.
I have there a couple times been.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In ieder geval zie je veel koeien en bloemen enzovoort.

A

In any case see you lot cows and flowers etcetera.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dat is op het platteland.

A

That is on the countryside.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nederland heeft ook een andere kant.

A

Netherlands has also an other side.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Er is NAMELIJK een groot VERSCHIL tussen stad en platteland.

A

There is NAMELY a big DIFFERENCE between city and countryside.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

En tussen het WESTEN en de REST.

A

And between the WEST and the REST.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vertel DAAR eens wat meer OVER.

A

Tell THERE Just what more ABOUT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In het westen liggen de grote steden.

A

In the west lie the big city’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Die heten samen: De RANDSTAD.

A

They named together: The RANDSTAD.

17
Q

De AFSTAND tussen de steden is heel klein.

A

The DISTANCE between the citys is very little.

18
Q

Eigenlijk is het één grote stad.

A

Actually is it one big city.

19
Q

Het is er BEHOORLIJK druk, de wegen staan altijd vol VERKEER.

A

It is there QUITE busy, the roads stands always full (of) TRAFFIC.

20
Q

Maar buiten de randstad zijn RUSTIGE DORPEN.

A

But outside the randstad are QUIET VILLAGES.

21
Q

Hoe groot is Nederland?

A

How big is Holland?

22
Q

Groot? Heel klein.
Je reist in een HALVE dag van NOORD naar ZUID.

A

Big? Very small.
You travel in a HALF day from NORTH to SOUTH.

23
Q

En in NAUWELIJKS twee uur van WEST naar OOST.

A

And in BARELY two hours from WEST till EAST.

24
Q

Overal wonen mensen.

A

Everywhere live people.

25
Q

GEMIDDELD ongeveer vierhonderd (400) per VIERKANTE KILOMETER.

A

AVERAGE approximately fourhundred per SQUARE KILOMETER.

26
Q

Wat ik er MIS, is ECHTE natuur.

A

What i there MISS, is REAL nature.

27
Q

Die vind je nog wel op de EILANDEN in het NOORDEN.

A

That find you still yes on the ISLANDS in the NORTH.

28
Q

Op twee eilanden is het zelfs VERBODEN voor AUTO’S.

A

On two ISLANDS is it even FORBIDDEN for CARS.

29
Q

Paarden
Schapen
Boer

A

Horses
Sleep
Farmer

30
Q

Boerderij
Volle wegen
Industrie

A

Farm
Busy roads
Industry

31
Q

Dingen DIE we niet vaak nodig hebben.
( DE dingen)

A

Things THAT we not often need have.
(THE things)

32
Q

Het beeld DAT mensen van Nederland hebben.
(HET beeld)

A

The image THAT people from Holland have.
(THE image)

33
Q

Wat staat er vaak op een kaartje uit Nederland?

A

Answer in Dutch.

34
Q

Klopt dat bekende beeld van Nederland of is het verkeerd?

A

Answer in Dutch.

35
Q

Wat is het verschil tussen de stad en het platteland?

A

Answer in Dutch.

36
Q

Waar woon jij het liefst: In de stad of op het platteland?

A

Answer in Dutch.

37
Q

Hoe groot is jou land in vierkante kilometer?

A

Answer in Dutch.