Lesson 52 Flashcards
UITGAAN.
OUT GO.
(It means going out)
Wil jij wat eten klaarmaken?
Want you some ready make?
Ik HEB INEENS GEEN ZIN IN KOKEN.
I HAVE SUDDENLY DON’T LIKE TO COOK.
Ik ook niet.
Zullen we ergens gaan eten?
Me also not.
Shall we somewhere go eat?
Goed idee.
Good idea.
Laten we naar dat nieuwe RESTAURANT gaan.
Let we to that new RESTAURANT go.
Hier OVER de BRUG op de hoek, dat is dichtbij.
Here OVER the BRIDGE at the corner, that is close.
Dan gaan we LOPEND.
Than go we WALKING.
-Oké.
Even wat schone kleren AANTREKKEN.
-Okay.
Just some clean clothes ON PUT.
Zal ik mijn BRUINE broek en ZWARTE jas AANDOEN?
Shall i my BROWN pants and BLACK coat ON PUT?
Als OUDEREN uitgaan, kiezen ze meestal voor een VOORSTELLING.
If ELDERLY out go, choose they mostly for a PERFORMANCE.
Die begint NORMAAL GESPROKEN nogal vroeg: Rond acht uur.
That begins NORMALLY (speaking) quite early: Around eight o’clock.
JONGE mensen gaan veel LATER op stap.
YOUNG people go much LATER go out.
Zoals mijn BUREN.
Like my NEIGHBOURS.
Ze VERTEKKEN pas om twaalf uur naar het CENTRUM.
They LEAVE only at twelve o’clock to the CENTRE.
(they mean the centre of the city, where you can do fun things)