Lesson 45 Flashcards

1
Q

Hoe gaat het met je STUDY?

A

How goes it with your STUDY?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Je leert toch Nederlands?

A

You learn still Dutch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

INDERDAAD.
Nou het KOST veel MOEITE.

A

INDEED.
Well, it COSTS lot EFFORT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik moet flink oefenen.

A

I must hard practice.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

VOLG je een CURSUS?

A

Follow you a COURSE?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nee, ik heb geen DOCENT.

A

No, i have no DOCENT.

(DOCENT is teacher)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik LEER zonder leraar.

A

I LEARN without teacher.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dat heet ZELFSTUDIE.

A

That calls SELFSTUDY.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik GEBRUIK wel een boek.

A

I USE yes a book.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

DAAR staan ONDER ANDERE PASSAGES IN over Nederland.

A

There stands AMONG OTHER (THINGS) PASSAGES IN about Netherlands.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

En veel ander MATERIAAL om te lezen en te luisteren.

A

And lot other MATERIAL for to read and to listen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wie CONTROLEERD of je de taal goed UITSPREEKT?

A

Who CHECKS if you the language good PRONOUNCES?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wie VERBETERD jouw UITSPRAAK?

A

Who IMPROVES your PRONUNCIATION?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Niemand.
Dat moet ik zelf doen.

A

Nobody.
That must i self do.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dat lijkt me lastig.
En SAAI zo alleen.

A

That seems me difficult.
And BORING so alone.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In een KLAS is toch veel LEUKER.

A

In a class is yet much MORE FUN.

Leuk is fun
Leuker is more fun
Something like funnier

17
Q

Ik leer samen met een VRIENDIN.

A

I learn together with a Girlfriend.

18
Q

Zij gaat TOEVALLIG ook naar Nederland.

A

She goes COINCIDENTALLY also to Netherlands.

19
Q

We zien MEKAAR een paar keer per week.

A

We see EACH OTHER a couple times per week.

20
Q

En dan praten we zoveel mogelijk Nederlands.

A

And than talk we as much as possible Dutch.

21
Q

TENMINSTE, dat PROBEREN we.

A

AT LEAST, that TRY we.

22
Q

Ons NIVEAU is nog vrij LAAG.

A

Our LEVEL is yet quite LOW.

23
Q

Zij heeft GEEN KINDEREN.

Ze IS nog NIET GETROUWD.

A

She have NO CHILDREN.

she IS still NOT MARRIED.

24
Q

Ik hoef GEEN BON.

Dat is NIET NODIG.

A

I want NO RECEIPT.

THAT IS NOT NECESSARY.

25
Q

Ik heb GEEN DOCENT.

Ik LEER NIET met een leraar.

A

I have NO DOCENT/TEACHER.

I LEARN NOT with a teacher

26
Q

Hoe gaat het met jou studie?

A

Answer in Dutch.

27
Q

Hoeveel uur per dag oefen jij?

A

Answer in Dutch.

28
Q

Wat is zelfstudie?

A

Answer in Dutch.

29
Q

Hoe heet het boek dat je gebruikt?

A

Answer in Dutch.

30
Q

Op welke manier kun je je uitspraak verbeteren?

A

Answer in Dutch.

31
Q

Geef een tegenstelling.

VOOR…….
STRENG………
WITTE

A

OVER.
ZACHT.
ZWARTE.

32
Q

Geef een tegenstelling.

TEGENWOORDIG……….
DICHTBIJ………..

A

VROEGER.
VER.

33
Q

Geef een tegenstelling.

DUUR……….
LANG………..
IN………

A

GOEDKOOP.
KORT.
UIT.

34
Q

Geef een tegenstelling.

MÉT………
BELANGRIJK………

A

ZONDER.
ONBELANGRIJK.