Lesson 4 - irregular verbs Flashcards

1
Q

I am happy to be here.

A

Ik ben blij om hier te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

We read (past tense) an interesting book.

A

We hebben een interessant boek gelezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

You are going to the concert tomorrow.

A

Je gaat morgen naar het concert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

He visited me tonight.

A

Hij kwam vanavond bij mij op bezoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

I saw the beautiful sunset.

A

Ik zag de prachtige zonsondergang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

What are you going to do today?

A

Wat ga je vandaag doen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

I thought it would rain.

A

Ik dacht dat het zou regenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

She gave me a gift for my birthday.

A

Zij gaf me een cadeau voor mijn verjaardag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Are you taking the bus to school?

A

Neem je de bus naar school?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

I knew that it is important to study.

A

Ik wist dat het belangrijk is om te studeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

I prefer to stay home tonight.

A

Ik blijf liever thuis vanavond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

We walked to the park yesterday.

A

We liepen naar het park gisteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

He drove quickly to work.

A

Hij reed snel naar zijn werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

I forgot my keys at home.

A

Ik vergat mijn sleutels thuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

She didn’t remember the appointment.

A

Zij herinnerde zich de afspraak niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

We started the lesson at 9 o’clock.

A

Wij begonnen met de les om 9 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

You said you would come.

A

Jij zei dat je zou komen.

18
Q

I found my phone in the car.

A

Ik vond mijn telefoon in de auto.

19
Q

He held the door open for her.

A

Hij hield de deur open voor haar.

20
Q

We looked at the stars last night.

A

We keken naar de sterren gisteravond.

21
Q

I ate a delicious meal yesterday.

A

Ik at gisteren een heerlijke maaltijd.

22
Q

She wrote a letter to her friend.

A

Zij schreef een brief naar haar vriend.

23
Q

They went to the beach last weekend.

A

Zij gingen vorig weekend naar het strand.

24
Q

He drank too much coffee this morning.

A

Hij dronk te veel koffie vanmorgen.

25
Q

We saw a great movie last night.

A

We zagen gisteravond een geweldige film.

26
Q

You did a great job on the project.

A

Jij deed geweldig werk aan het project.

27
Q

I found a wallet on the street.

A

Ik vond een portemonnee op straat.

28
Q

She took the bus to school.

A

Zij nam de bus naar school.

29
Q

He spoke to his boss about the issue.

A

Hij sprak met zijn baas over het probleem.

30
Q

They built a treehouse in their backyard.

A

Zij bouwden een boomhut in hun achtertuin.

31
Q

We chose the blue paint for the room.

A

We kozen de blauwe verf voor de kamer.

32
Q

I knew she would be late.

A

Ik wist dat ze te laat zou zijn.

33
Q

You gave me a wonderful gift.

A

Jij gaf me een geweldig cadeau.

34
Q

He ran five kilometers last week.

A

Hij rende vorige week vijf kilometer.

35
Q

They came to the party early.

A

Zij kwamen vroeg naar het feest.

36
Q

I thought the book was interesting.

A

Ik dacht dat het boek interessant was.

37
Q

She sang beautifully at the concert.

A

Zij zong prachtig tijdens het concert.

38
Q

We stood in line for an hour.

A

We stonden een uur in de rij.

39
Q

He broke his phone last month.

A

Hij brak zijn telefoon vorige maand.

40
Q

I lost my keys at the store.

A

Ik verloor mijn sleutels in de winkel.