LES PB Hartrevalidatie Flashcards

1
Q

Klinisch redeneren m.b.v.:

A
  • Evidence Based Medicine
  • Therapeut ervaring
  • Patiënt ervaring + wens
  • Kwaliteit meetinstrument
  • Gevonden data en interpretatie in onderling verband
  • klinische reactie patiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Doel vh meten (klinimetrie)

A

= m.b.v. meetinstrumenten het objectiveren + in maat / getal uitdrukken van klinische verschijnselen.
- ondersteuning verheldering hulpvraag
- evaluatie effect therapie
- inzicht eigen handelen
- patiënt informeren + betrekken bij behandeling
- vergroting transparantie + communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Meet methode

A
  • Objectief
  • Subjectief
  • Observationeel
  • Performance testen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Objectieve meetmethode

A
  • Fysieke metingen, labtesten (interpretatie kan subjectief zijn)
  • Vitale functies, EWS
  • Spierkracht, aerobe capaciteit = VO2 max
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

VO2 max =

A

= maximale volume O2 gas dat de mens per tijdseenheid kan transporteren + metaboliseren bij lichamelijke inspanning.
De waarde = indicatie van iemands fysieke conditieniveau.

Voorspelling o.b.v. geslacht, leeftijd, lengte.
- Hoe jonger je bent, hoe hoger je VO2 max (neemt af met leeftijd)
- Bij ADL vermoeid? -> kijken naar VO2 max + vergelijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Subjectieve meetmethode

A
  • beoordeling van zorgverlener of patiënt
  • Barthel Index, KATZ ADL, SNAQ
  • Borgscores voor vermoeidheid (6-20) of dyspnoe (0-10)
  • Zelfmanagement (PAM13) (stages of change)
  • Ziekte beleving (IPQ)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Borgscores

A

Vermoeidheid = 6-20 (komt overeen met HF )
Dyspnoe = 0-10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Observationele meetmethode

A

Metingen waarbij het gedrag (on)gestructureerd door waarnemer wordt geobserveerd
- ICF uitvoering: wat iemand in zijn omgeving doet.
- ICF vermogen: of iemand een taak / handeling kan uitvoeren in een gestandaardiseerde omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Performance testen (meetmethode)

A

standaard methoden om capaciteiten te meten
- 6 MWT
- Jamar (handknijpkracht)
- Microfet HHD
- Steepramptest (i.r.t. CPET VO2 max meting)
- STST

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Validiteit

A

= meten wat je wilt meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Klinimetrie stappenplan

A
  • Bij wie wil je iets meten? (1)
    leeftijd, probleem, taal, beperkingen
  • Wat wil je meten? (1)
    relatie met doelstelling: diagnostisch, prognostisch, evaluatief, inventariserend
  • Met welk doel wil je meten? (2)
    screening etiologische factoren, prognostische kenmerken, evaluatie behandeling (diagnose, prognose, evaluatie)
  • Welke uitkomstmaat wil je meten? (3)
    Met elk soort instrument te meten?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Indeling Meetinstrumenten

A
  • Doel
    Diagnose -> sens. / spec.
    Prognose / Evaluatie
  • Methode
    Objectief, Subjectief, Observationeel, Performance testen
  • Complexiteit
    Simpel (1 vraag) - Complex (verschillende schalen)
    Single item (hoe is uw gezondheid) - multi item met 1 domein (pijn vragenlijst)
    multi item met verschillende domeinen (kwaliteit van leven vragenlijst)
  • Relevant
    m.b.t. ziekte en voor patiënt : gevoelig voor verandering.
    Generiek: vergelijken van patiëntengroepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sensitiviteit

A

= kans dat de test terecht positief is in een groep met echt zieken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Specificiteit

A

= kans dat de test terecht negatief is in een groep echt niet-zieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Betrouwbaarheid

A

= mate van overeenstemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

A

= mate van overeenstemming tussen 2 beoordelaars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid

A

= mate van overeenstemming tussen 2 metingen van 1 beoordelaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Responsiviteit

A

= ‘kun je kleine verschillen meten?’
MICD = Minimal Important Clinical Difference

MAAR: is het klinisch relevant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

RPS-formulier

A

gebaseerd op ICF
gezondheidsprobleem in kaart brengen
- analyseren problematiek patiënt
- focussen op specifieke problemen
- relaties leggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

PSK

A

Patiënt Specifieke Klachten
=> verhelderen hulpvraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wasserman Wielen

A

mito - spieren - hart / bloed - longen

in longen probleem? -> automatisch te weinig O2 naar hart + bloed.

In hart probleem? -> geen O2 stroom naar spieren + geen CO2 naar longen.

22
Q

Niveaus meetinstrumenten - Vragenlijst

A
  • Ordinaal: zit orde in en vaste stappen
  • Nominaal: ook wel categoraal
  • Interval: afstand tussen verschillende antwoorden zijn exact gelijk
  • Ratio: begint op 0 (bloeddruk, 6MWT)
23
Q

IPAC

A

International Physical Activity Questionnaire
vragenlijst die fysieke activiteit meet (score: MET min per week)

Voorkeur = meten fysieke activiteit met stappenteller , fitbit etc.

24
Q

PAM13

A

= vragenlijst over zelfmanagement (Patiënt Activatie Meetinstrument)

kennis, vaardigheden + zelfvertrouwen worden gemeten
= classificatie instrument -> nominaal: ordent / rangschikt

Niv. 1 = beginnen met het nemen van een rol
Niv. 2 = Opbouwen van kennis & zelfvertrouwen
Niv. 3 = Actie nemen
Niv. 4 = Gedrag volhouden

25
PAM13 Niveau 1
Beginnen met het nemen van een rol
26
PAM13 Niveau 2
Opbouwen van kennis & zelfvertrouwen
27
PAM13 Niveau 3
Actie nemen
28
PAM13 Niveau 4
Gedrag volhouden
29
IPQ
Illness Perception Questionnaire => Ziektebeleving - kwantificeer beleving vd patiënt - 9 vragen ( 4min invultijd) - evaluatief
30
6MWT
Tijdens (en voor) test -> Borg scores, HF + Saturatie meten. - Predictor voor mortaliteit bij <30% van voorspeld. - Goede correlatie met kwaliteit van leven - Plafond effect bij gezonde mensen - klinisch relevant verschil -> varieert tussen 16-55 meter - 2 oefensessies - afhankelijk van lengte, leeftijd en gewicht Ook geschikt voor patiënten met lage inspanningstolerantie, gewoon valide & betrouwbaar. Als test niet uitvoerbaar is -> geeft je ook informatie.
31
Interne locus of control
= de mate waarin je het gevoel hebt dat je controle hebt over gebeurtenissen die jouw leven beïnvloeden. (in dit geval over ziektebeeld.
32
Externe locus of control
= iemand van buitenaf nodig voor omgang met ziekte
33
Interne attributie stijl
wanneer we resultaten van gedrag aan onszelf toeschrijven
34
Externe attributie stijl
wanneer het niet halen van een toets aan slechte toets ligt en niet aan jezelf.
35
5STST / Timed Chair Stand Test
> 14 sec = valrisico gevaar Of niet kunnen uitvoeren van de test = ook valrisico gevaar!
36
STEEP RAMP TEST (SRT)
= korte max. inspanningstest op een geijkte fietsergometer, om de aerobe capaciteit te meten. De belasting wordt tijdens de test in korte tijd opgevoerd tot uitputting (25W / 10 sec) Uitkomst: Max. Wattage, HF max, stopreden (!) SRT: - = valide voor wattage, niet voor VO2 max (matig geschikt) - = betrouwbaar: bij meerdere testen op hetzelfde uit. - = responsief (= kleine verschillen meten), wel met stappen van 25W. SRT is zeer geschikt voor evaluatie, matig voor aansturen vd training
37
MET's tabel
geeft aan hoe zwaar een inspanning is = Meeteenheid voor de hoev. energie die een bepaalde fysieke inspanning kost.
38
TUGT
Timed-Up-Chair-Test (valneiging) valide en betrouwbaar bij hartfalen patiënten. Correlatie 6MWT, 10 MLT en TUGT: - een lagere (snellere) score op TUGT correleert met verhoogde afstand op 6MWT en snellere 10MLT met comfortabele als hoge loopsnelheid.
39
Evidentie feitjes:
Proefpersonen die voldeden aan min. aanbevolen fysieke activiteit -> 10% lager risico op hartfalen, vergelijken met inactieve personen. Bij personen met verhoogde activiteitenniveaus => risicoreductie groter Ouderen met acuut gedecompenseerde hartfalen hebben baat bij klinische hartrevalidatie. Revalidanten met verlaagde Barthelscore -> slechtere overlevingsproces. Wanneer zij grote vooruitgang boeken bij revalidatie (in BI score) -> verhoogde overlevingskans. Aanbeveling: screen op fysieke beperking m.b.v. BI + informeer over belang van bewegen.
40
Behandelen & doseren van interventie / begeleiding - Aerobe capaciteit
Er moet gezorgd worden voor voldoende prikkel voor verstoring homeostase (van inactief zijn) - Adaptatie - 2-3x per week (intensieve) prikkel van 30-60 min. - Aeroob (duur) of intensiever (anaeroob) interval. Op 40-60% van VO2max of HFR. - Bij stabiele mensen op 60-80% VO2 max of HFR (Borg 11-16)
41
Soorten hartfrequentie
HFmax = 220 - leeftijd HFR = hartfreq. reserve HFR = HFmax - HFrust Trainingsfreq. = % HFR + HFrust = TRHF Let op bij betablokkers(!) - HF meten geen theoretische juist meting, daarom ook Borg toepassen.
42
NYHA klasse & Belastbaarheid / intensiteit
klasse - VO2 max - Intensiteit (w) (1) -- >20 -- >100 (2) -- 15-20 -- 60-100 (3) -- 10-15 -- 30-60 (4) -- <10 -- <30
43
Valrisico testen
TCST > 14 sec = valrisico TUG > 20 sec = valrisico TUG = opstaan - 3m lopen + terug - zitten Uitvoeren lukt niet? => ook valrisico Deze testen kan elke discipline uitvoeren
44
Doelstellingen bij chronisch hartfalen
Specifieke doelen - optimaliseren vh inspanningsvermogen - afstemmen vd belasting i.r.t. belastbaarheid - verminderen van vermoeidheid, kortademigheid en inactiviteit. Algemene doelen - leren kennen vd eigen fysieke grenzen - leren omgaan met fysieke beperkingen - overwinnen van angst voor lichamelijke inspanning - het ontwikkelen / onderhouden van lichamelijke actieve leefstijl
45
Soorten spiervezels
Type I - slow twitch - langzaam, oxidatieve rode vezels Type IIa - fast twitch - snel, oxidatieve witte vezels Type IIb(x) - fast twitch - snel, anaerobe witte vezels
46
Evidentie feitjes deel 2
Zwaarder trainen tijdens hartrevalidatie verlaagd het risico op overlijden of een zkh opname. Bij verhoogde trainingsbelastbaarheid met 1 MET tot >3.5 MET verlaagd het risico met 40%. Hartfalenpatiënten met verminderde LV EF leven niet langer, maar voelen zich beter als ze ook trainingsprogramma volgen. Veel aandacht voor factoren die therapie trouw beïnvloeden (en eHealth).
47
Soorten hartfalen
Systolisch hartfalen -> in actie wordt er minder bloed uit het hart gepompt. Diastolisch hartfalen -> in rustfase vult het hart minder goed. Atriumfibrilleren -> vaak bij hartfalen => geeft kans op overvulling.
48
Klachten bij hartfalen
- kriebelhoest - kleren te strak - vaker 's nachts plassen - toename gewicht, elk L = 1 kg Als het te snel toeneemt is het geen vet, maar vocht. - Orthodyspneu = kortademigheid bij liggen.
49
Oorzaken hartfalen
- Roken / alcohol - Langdurig verhoogde bloeddruk - Ritmestoornissen - Niet goed functionerende hartkleppen - ziekte vd hartspier (= cardiomyopathie) - 1 of meer hartinfarcten - overige / combi oorzaken
50
Diagnostiek hartfalen
- Bloedonderzoek - ECG - Echo - X-thorax - Overige - Aanvullend onderzoek
51
Verpleegkundige / medische handelingen:
Pacemaker of ICD (ook verlaagd ritme) Hartrevalidatie Telebegeleiding Medicijnen -> Fantastic Four: - ACE-remmer -> verlaagd bloeddruk - Bètablokker -> verlaagd HF (geeft hart rust) - MRA of Diuretica (MRA = aldosteronreceptorantagonist) - SGLT2-remmer (DM medicatie) -> verbetert nierfunctie + minder glucose in urine. Soms operatie -> hartklep, dotter/bypass, transplantatie / steunhart. Levensverwachting na diagnose = gem. 5 jaar.
52
COPM
Canadian Occupation Performance Measure = Behandeldoelen met patiënt stellen. Richt zicht op: - Zelfredzaamheid - Productiviteit - Ontspanning Doelen -> gebaseerd op de door de patiënt ervaren problemen in dagelijks handelen. Gebruikt door ERGO