Les 9 Flashcards
1
Q
The police
A
De politie
2
Q
Once (something’s been done) or after (that)
A
Nadat
3
Q
The wallet or purse
A
De portemonnee
4
Q
Stolen
A
Gestolen
5
Q
To report (to the police/ government specifically)
A
Aangifte doen
6
Q
The police officer
A
De politieagent
7
Q
Via
A
Via
8
Q
Was sitting
A
Zat
9
Q
Terrace
A
Het terras
10
Q
Such
A
zulk
11
Q
When or then (always using the past tense)
A
Toen
12
Q
Was lying
A
Lag
13
Q
Everywhere
A
Overall
14
Q
Searched
A
Gezocht
15
Q
Nowhere
A
Nergens
16
Q
Placed/was laid
A
Gelegd
17
Q
Had
A
Had
18
Q
Zip
A
De rits
19
Q
So that
A
Zodat
20
Q
Money
A
Het geld
21
Q
Always
A
Steeds
22
Q
Fell
A
Viel
23
Q
Took
A
Gehaald
24
Q
The culprit
A
De dader
25
While
Terwijl
26
It so happens
Namelijk
27
Clever
Slim
28
Looks like
Ziet eruit (eruitzien)
29
Oh dear
Oei
30
At any rate
In ieder geval
31
Leather
Het leer
32
Otherwise
Verder
33
Driving licence
Het rijbewijs
34
ID card
De identiteitskaart
35
Debit or credit card
De bankpas
36
The bank account
De bankrekening
37
The account
De rekening
38
Block
Blokkeren
39
Immediately/ at once
Onmiddellijk
40
Although
Hoewel
41
Handy
Handig
42
How come
Hoezo
43
Get
Ophalen
44
Annoying
Vervelend
45
Wrote down
Opgeschreven
46
As soon as
Zodra
47
Found
Gevonden
48
Contact or get in touch w
Nemen contact op (contact opnemen)
49
Chance
De kans
50
If
Als
51
Honest
Eerlijk
52
What’s the best thing for me to do
Wat kan ik het beste doen
53
What must I do
Wat moet ik doen
