Les 1 Flashcards
1
Q
Bike
A
De fiets
2
Q
The bike repairman
A
De fietsenmaker
3
Q
Clear
A
Duidelijk
4
Q
To Seem or appear
A
Lijken
5
Q
A write-off
A
Total loss
6
Q
To happen
A
Gebeuren
7
Q
Fell
A
Gevallen
8
Q
Was raining
A
Regende
9
Q
Slippery
A
Glad NL
10
Q
To cycle away
A
Wegfietsen (Fietste weg)
11
Q
Practice
A
De praktijk
12
Q
Wanted
A
Wilde
13
Q
Turn right
A
Rechts afslaan
14
Q
Slipped
A
Gleed weg
15
Q
Was wrong
A
Mankeerde
16
Q
Myself
A
Zelf
17
Q
The wheel is crooked (kinked)
A
Een slag in het wiel (slag)
18
Q
The wheel
A
Het wiel